Inhoudstafel
1 Probleemstelling
1.1 Praktijkprobleem
1.2 Centrale onderzoeksvraag
1.3 Topics en richtvragen
1.4 Definities van begrippen
2 Onderzoeksontwerp
2.1 Aanpak van de literatuurstudie
2.2 Aanpak van de bevraging van bevoorrechte getuigen
3 Bespreking van de resultaten
3.1 Het verband tussen de perceptie van geweld en het plegen van geweld
3.1.1 Stimulatiehypothesen
3.1.2 Reductiehypothesen
3.1.3 'Geen effect' hypothesen
3.2 De effecten die optreden op korte en lange termijn
3.2.1 De gevolgen op korte termijn
3.2.2 De gevolgen op lange termijn
3.2.3 Hoe groot is de invloed werkelijk?
3.2.4 Hoe kan de televisie zelf de invloed beperken?
3.3 Welke kinderen zijn extra gevoelig voor de invloed van tv-geweld?
3.3.1 Jonge kinderen
3.3.2 Jongens
3.3.3 Kinderen die het verschil tussen fantasie en realiteit nog niet kennen
3.3.4 Kinderen die een speciale interesse hebben voor gewelddadige films
3.3.5 Kinderen die zich sterk identificeren met gewelddadige helden
3.3.6 Kinderen die niet snel bang zijn
3.4 Welke programma's beïnvloeden kinderen en adolescenten?
3.4.1 Aantrekkelijke hoofdpersonen
3.4.2 Beloond geweld
3.4.3 Gerechtvaardigd geweld
3.4.4 Geweld waarbij de pijnlijke gevolgen niet getoond worden
3.4.5 Realistisch geweld
3.4.6 Opzwepende geweldscènes
3.5 Speelt de omgeving een rol in de mate van beïnvloeding
3.6 Wat beïnvloed wat?
4 Synthese
4.1 Algemeen besluit
4.2 Conceptueel model
4.2.1 Omschrijving van de onderzoekseenheden
4.2.2 Omschrijving van de variabelen
4.2.3 De verwachte relaties tussen de variabelen
4.2.4 Samenvatting in de vorm van een relatieschema
4.3 Vragen voor verder onderzoek
Literatuurlijst
Bijlagen
1 Probleemstelling
1.1 Praktijkprobleem
Op tv en in de rest van de media zien we allerlei soorten films waarin steeds wel een aantal gewelddadige scènes voorkomen. Zo denken we onder andere aan Scream, Die Hard, Godzilla, the Terminator en zelfs Pokémon. Geweld en actie blijken hierbij steeds de sleutel tot succes te zijn. De stijging van geweld heeft zich eveneens een weg gebaand in de wereld van de multimedia. Zo is het bij de meerderheid van de computerspelletjes de bedoeling om zo veel mogelijk mensen te doden. Beïnvloedt al dit geweld onze kinderen of zijn er andere oorzaken die leiden tot gewelddadig gedrag? Zullen deze kinderen door een overdosis aan geweld niet ongevoelig worden voor het lijden van andere mensen? Velen zijn nu al ongevoelig voor de gruwelijke oorlogsbeelden en ellende die ze te zien krijgen op tv. Er blijkt dus een steeds grotere mate van onverschilligheid te ontstaan in onze maatschappij.
Door het tonen van al dit geweld worden de media de favoriete zondebokken. Zij worden ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor de agressie en de angst die in de samenleving aanwezig is. Wij vragen ons af of de grote hoeveelheid geweld die de media de wereld insturen effectief een invloed heeft. Daarom onderzoeken wij of het geweld op tv een effect heeft op het menselijke onderbewustzijn, de agressie en de angst. Hierbij schenken we vooral aandacht aan de verhouding tussen geweld en media enerzijds en de verandering in het gedragspatroon van de hedendaagse mens anderzijds. Indien er hier effectief verbanden bestaan, kunnen we met het oog op de toekomst oplossingen gaan zoeken. Zo kan de overheid dan maatregelen nemen en de media verplichten om actie te ondernemen.
1.2 Centrale onderzoeksvraag
Er zijn verschillende oorzaken voor de escalatie van agressie, maar we zouden ons graag focussen op enkele aspecten. Daarom hebben we gekozen om het effect en de gevolgen van geweld op televisie te behandelen, met daarbij de volgende centrale onderzoeksvraag:
"Beïnvloedt geweld op tv het gedrag van kinderen en adolescenten en wat zijn de gevolgen ervan?"
1.3 Topics en richtvragen
Om het probleem grondig te kunnen bestuderen is het noodzakelijk om een opsplitsing te maken in een aantal deelvragen en topics. Zo zullen we eerst aandacht besteden aan het effect van geweld. Onze eerste vraag is daarom: Is er een verband tussen de perceptie en het plegen van geweld? Ten tweede vragen we ons af welke effecten er optreden op korte en lange termijn. Dit bekijken we op drie verschillende vlakken: ten eerste verdiepen we ons in de verandering van de attitude, gevolgd door het emotionele en het cognitieve aspect.
Verder gaan we ook bestuderen of persoonsvariabelen een rol spelen bij de mate van beïnvloeding. Op welke kinderen en adolescenten heeft tv het meeste effect? Is het bijvoorbeeld van belang of men een type A- of B persoon is? Speelt de omgeving een rol in de mate van beïnvloeding?
Tenslotte gaan we de televisie zelf eens bekijken. Zo zullen we onderzoeken welke programma's een grote en welke een kleine invloed hebben op kinderen. Hierbij is het ook belangrijk om rekening te houden met de frequentie van blootstelling.
1.4 Definities en begrippen
Om de woorden die we gebruikt hebben in onze centrale onderzoeksvraag en de deelvragen beter te begrijpen, zullen we hier een verklaring geven van de moeilijkste woorden.
Perceptie: Het kennis opdoen van zijn omgeving en van eigen (lichamelijke)gesteldheden, het resultaat van het waarnemen.
Attitude: (Psychologische) innerlijke houding, permanente ingesteldheid tegenover bepaalde ervaringsaspecten.
Emotioneel: In de aard van een emotie, vatbaar voor emotie.
Cognitief: Kennend, de kennis betreffend.
Persoonsvariabelen: Variabelen die verwijzen naar individuele verschillen tussen mensen en die men niet vrij kan manipuleren.
Type A: Wanneer een persoon die dit type van gedragspatroon heeft, heeft het meeste kans op hartaandoeningen. Bovendien zijn ze agressief, spreken snel en
geven blijk van vijandigheid en woede.
Type B: Personen van dit type zijn kalmer, serener en meer ontspannen.
Adolescent: Jongeling die zich in de leeftijdsperiode tussen puberteit en volwassenheid bevind. Het zijn jongeren tussen 16 en 20 jaar die reeds geslachtelijk rijp zijn, maar de volledige geestelijke rijpheid nog niet bereikt hebben.
2 Onderzoeksontwerp
2.1 Aanpak van de literatuurstudie
Vooraleer we effectief op zoek gingen naar informatie, was het nodig om te bepalen waar we de grenzen van ons onderzoek zouden leggen. Als groep zijn we vooral op zoek gegaan naar informatie uit primaire en secundaire bronnen, omdat deze als wetenschappelijk relevant mogen beschouwd worden. Het materiaal moest echter wel in het Nederlands, Engels of in mindere mate het Frans en Duits zijn. De keuze van de periode was daarentegen wel duidelijk, we gingen ons op de laatste twintig jaar focussen, omdat de commerciële televisie toen pas ontstaan is. Op geografisch gebied waren we het vlug eens dat we ons op West-Europa en Noord-Amerika zouden richtten.
Om te beginnen zijn we informatie gaan zoeken over ons onderwerp op zoekmachines, zoals bronco, zebra en IBIS. De trefwoorden en titelwoorden die we gebruikten waren: Agressie bij kinderen, tv-geweld, invloed van tv en gewelddadige films. Uiteraard hebben we ook gebruik gemaakt van deze termen maar dan in andere talen. Voornamelijk in het Engels was tamelijk veel informatie te vinden en enkele bekende auteurs kwamen hier steeds terug. Zo zijn we tot de vaststelling gekomen dat vooral Berkowitz en Bandura bekende auteurs en onderzoekers waren op dit gebied.
Vervolgens zijn we op zoek gegaan naar de gevonden boeken, tijdschriften en naslagwerken. De meeste boeken bevonden zich echter in Leuven, Gent of Antwerpen. Gelukkig voor ons waren er in de verschillende bibliotheken van Limburg enkele boeken te vinden. Zo hebben Wonne en Ellen in de stedelijke bibliotheek van Kuringen boeken en een tijdschrift over psychologie gevonden. Bart en Jens zijn daarentegen naar de provinciale bibliotheek van Limburg geweest. Kelly is op zoek gegaan in de bibliotheek van Heist op den Berg en Katrijn heeft dan weer boeken gevonden in de bibliotheek van Diepenbeek en in het Limburgs Universitair Centrum. Daarnaast is Kelly ook naar de bibliotheek voor sociale wetenschappen in Leuven gegaan waar behoorlijk veel informatie te vinden was. Tenslotte hebben Bart en Jens nog een boek besteld in de bibliotheek van het LUC dat uit Leuven is overgekomen.
Bij de verwerking werd besloten dat iedereen de boeken die hij gevonden had tegen een bepaalde datum zou lezen om daarna een literatuurnota op te stellen. Bij het maken van deze literatuurnota spraken we af om het voorbeeldmodel te volgen en als code voor de topics hebben we deze gewoon genummerd.
2.2 Aanpak van de bevraging van bevoorrechte getuigen
Voordat we van start gingen met het zoeken naar bevoorrechte getuigen hebben we afgesproken naar welke soort personen we op zoek zouden gaan. Hierbij werd besloten dat het wel interessant zou zijn om enkele jongeren en hun opvoeders te interviewen. Daarnaast wilden we graag de mening weten van een medewerker van een tv-zender. Verder leek het ons raadzaam om een specialist ter zake te raadplegen.
We hebben de meeste contacten per e-mail gelegd, waarop we meestal vrij snel een reactie kregen. De afspraak zelf werd telefonisch bevestigd, waarna we onze interviewvragen gingen opstellen. In de bijlage hebben we samen een algemene lijst bijgevoegd met enkele mogelijke vragen.
Voor Kelly en Katrijn was het moeilijk om iemand te vinden om te interviewen, enkele mensen die reeds hadden toegezegd konden op het laatste moment toch niet. Uiteindelijk zijn ze dankzij Tim toch nog in contact gekomen met Gie Deboutte, die werkzaam is aan de K.U.Leuven en reeds boeken over het onderwerp heeft geschreven. Daarnaast hebben Katrijn en Kelly ook een interview afgenomen met een Nederlandse werkgroep in verband met jeugdgeweld. Van deze groep hebben ze Chris Geerse geïnterviewd, een vrijwilliger binnen deze werkgroep.
Tim, Wonne en Ellen zijn een persoon gaan interviewen die gedurende twee jaar een tv had maar deze onlangs weer heeft weggedaan. Het leek wel interessant om de visie van deze persoon op het thema te kennen, omdat hij immers een vergelijking kan maken tussen het hebben van wel en geen tv. Hij leek dus ideaal om de verandering in het gedrag van zijn kinderen te bespreken. Daarnaast hebben ze ook twee kinderen geïnterviewd die Tim en Wonne van de scouts kenden. Deze kinderen konden ervoor zorgen dat we de visie van de jongeren zelf gingen begrijpen.
Ten slotte hebben Bart en Jens samen iemand van de VRT gecontacteerd die zij konden interviewen voor het project. Deze persoon is de netadviseur van de VRT, Jean Philip De Tender, die Bart en Jens in Brussel te woord kon staan. Hij heeft ons goed geholpen om de visie van de VRT toe te lichten en de normen waarbinnen de tv-stations zouden moeten werken. Daarnaast hebben Bart en Jens ook de tante van Jens geïnterviewd. Deze persoon, Maria Volders, is een lerares in het lagere onderwijs met 32 jaar ervaring. Bovendien is ze zelf moeder van drie kinderen, dit leek ons reden genoeg om haar te interviewen en haar mening over onze topics te vragen.
De resultaten van onze interviews hebben we dan per topic gerangschikt waarbij we gebruik hebben gemaakt van het voorbeeldmodel. Bij het ordenen van deze topics hebben we dezelfde cijfercode gebruikt als bij de literatuurnota's.
3 Bespreking van de resultaten
3.1 Het verband tussen de perceptie van geweld en het plegen van geweld
Doorheen de jaren waren er al verschillende wetenschappers die onderzoek deden naar het verband tussen geweld op televisie en agressie. De conclusies en meningen hierover zijn verdeeld, maar toch kunnen we deze samenvatten in drie veel voorkomende hypotheses, namelijk de stimulatie-, 'geen effect'- en reductiehypothesen.
3.1.1 Stimulatiehypothesen
In deze theorieën stelt men dat het zien van geweldbeelden leidt tot de imitatie en/of de versterking van agressie.
Bij de elementaire activatiehypothese speelt de fysiologische activering, die bij de kijker opgeroepen wordt door opwindende geweldfilms, een belangrijke rol. Wanneer we geweld zien op televisie, doet er zich een lichamelijke, emotionele reactie voor die voor een versnelde hartslag en voor meer transpiratie zorgt. Volgens Tannenbaum & Zillmann (1975) wordt de agressiestimulerende werking veroorzaakt door de arousal die de film oproept, want deze activering maakt het gedrag intensiever. Deze activering verdwijnt niet helemaal na het zien van een actiefilm, er blijft nog altijd een restant van over. Deze zorgt ervoor dat alles wat men na de film doet, iets intenser wordt dan ervoor. Volgens deze hypothese versterkt een geweldfilm de agressie, wanneer de mogelijkheid tot het plegen van agressie bestaat en men hier plezier in heeft.
De twee-factorentheorieis eigenlijk een model dat de hierboven vermelde theorie corrigeert, omdat de elementaire activatietheorie niet altijd voldoet (Tannenbaum & Zillmann, 1975). In deze hypothese onderscheidt men twee factoren, namelijk de fysiologische activatie en mogelijkheid tot agressie. Zo stimuleert een film alleen agressie als beide factoren aanwezig zijn en men zich reeds van te voren boos voelt. Indien men een onprettige emotionele ervaring beleeft, bevindt die persoon zich in een agressieve stemming, namelijk de lust om iets terug te doen. Wanneer men nog eens aan geweld wordt blootgesteld, wakkert men de lust terug aan. Deze agressieve cognitie geeft richting aan het gedrag en zorgt ervoor dat de persoon zich agressief wil gedragen. Als men vervolgens naar een geweldfilm kijkt, zal de arousal optreden. Dit kan de agressieve gedachtegang en de daarmee gepaard gaande activatie in stand houden. Deze theorie werd eveneens aangehaald in de cursus van psychologie.
Volgens de associatiehypothese speelt de inhoud van de film een relevante rol (Berkowitz, 1970). Een film levert pas een bijdrage aan de agressie, wanneer er een tweetal voorwaarden voldaan zijn. Ten eerste is er een aanleiding nodig, daarnaast moet de kijker een verband zien tussen het filmgeweld enerzijds en zijn doelwit anderzijds agressie. Als men eenmaal een bepaalde situatie heeft gezien op tv, kan men in zijn eigen leefwereld eenzelfde reactie vertonen (Berkowitz, 1965).
De desensitisatiehypothesevindt zijn oorsprong in de behandeling van angsten en fobieën waarbij stapsgewijs de barrières overwonnen worden. Bij herhaaldelijke confrontatie met geweld op tv, wordt de emotionele reactie op geweldbeelden minder sterk. Dit kan de agressiestimulerende werking van geweldfilms verklaren (Eysenck & Nias, 1978), maar dit is nog onvoldoende onderzocht. Anderzijds impliceert deze theorie dat geweldfilms juist minder agressiestimulerend werken. In de vorige theorieën gaat men er vanuit dat de agressiestimulatie geheel of gedeeltelijk dient gezocht te worden in de lichamelijke opwinding die films oproepen. Via desensitisatie wordt de opwinding steeds kleiner, zodat deze op den duur uiterst gering wordt.
Bij de aanstekelijkheidshypothese spreken we van gedragsbesmetting. "Wanneer kinderen geboeid naar televisie kijken, uitsluitend oog hebben voor de film en het geweld in de film voldoende aanwezig is, zou de TV onbewust en zeer aanstekelijk werken" (Wiegman, 1975). Deze wetenschapper heeft aangetoond dat een geweldfilm de interne agressie kan versterken zonder dat deze zich effectief zal uiten.
De observationele leertheorie van Bandura (1978), dit is een onderdeel van de sociale leertheorie en geeft een verklaring voor de effecten op lange termijn. Deze theorie stelt dat mensen leren uit het gedrag van anderen en dit imiteren. (Roediger et al, 2001) Volgens Tom Van der Voort (1990): "Een verdienste is dat de theorie kan verklaren waarom geweldfilms invloed hebben op attitudes en het beeld dat men van de werkelijkheid heeft". Deze hypothese stelt dat agressie een vorm van gedrag is, die net als de meeste andere gedragingen, aangeleerd wordt. Dit leert men aldoende, waardoor men steeds meer ervaring op doet, maar men kan dit ook leren door anderen te observeren. Toch moeten we een onderscheid maken tussen het leren van gedrag en het feitelijk vertonen ervan, omdat de mechanismen hierachter verschillend zijn. Zo is bij het omzetten in de praktijk van het geziene, van groot belang of geweld gestraft wordt of niet.
3.1.2 Reductiehypothesen
Bij deze theorieën wordt juist het tegendeel beweerd. Zo luidt de stelling hier dat het zien van geweldbeelden juist tot een vermindering van de agressie bij de kijker leidt.
De catharsishypothese, de meest populaire, stelt eigenlijk dat het agressief gedrag tijdelijk de bereidheid tot agressie zou verminderen. Hierbij sluit aan dat wanneer men anderen agressief ziet handelen, het een agressiereducerende werking zou hebben. Wanneer men dan naar agressie op televisie kijkt, blaast men dus als het ware stoom af, waardoor de kans op agressie vermindert. Maar Feshbach (1961) voegt hierbij toe dat agressie enkel maar reduceert, wanneer de kijkers van te voren boos zijn. Volgens Milburn (1981) daarentegen geeft onderzoek niet de aanleiding te veronderstellen dat het getuige zijn van geweld in de werkelijkheid ontladend werkt.
Een andere theorie, namelijk de empathiehypothese, zegt dat het kijken naar geweld tot een vermindering van agressie leidt, wanneer men het geziene geweld als smaakloos ervaart. Volgens Tom Van der Voort: "Deze gedachte klinkt aannemelijker dan de catharsishypothese, en er zijn diverse experimenten die deze hypothese bevestigen". Een onderzoek van Hartman (1969) toont aan dat het waarnemen van de pijnlijke gevolgen van agressie, een reducerende werking hebben. Behalve als ze ervoor reeds boos zijn, kan het zien van lijden van een slachtoffer juist een agressieversterkende werking hebben (Baron, 1974 et al).
Tenslotte is er dan nog de aandachtsverschuivingshypothese, waarin Berkowitz (1962) beweert dat geweldfilms, net als andere films, kijkers die boos zijn, van hun boosheid afleiden. Bovendien zou humor eveneens een agressiereducerende werking hebben, omdat het de betekenis van beelden verandert (Leyens, 1977 in Tom van der Voort, 1990).
3.1.3 'Geen effect'- hypothesen
In deze theorieën wordt gesteld dat geweldbeelden in het dagelijks leven geen invloed hebben op de agressie van de kijker. Volgens Kaplan en Singer (1976) kan men twee verschillende hypothesen onderscheiden. De eerste beroept zich op experimenten en veldonderzoeken die geen invloed van televisiegeweld uitwezen. De andere versie zegt dat alle stimulatiehypothesen steeds een proefpersoon nodig hadden die al vooraf boos waren. Was dit niet het geval, dan deed de stimulatie zich niet voor. Zo claimt Halloran (1980) dat de televisie bij het ontstaan van ernstige gewelddelicten geen rol van betekenis speelt.
3.2 De effecten die optreden op korte en lange termijn.
Men kan een duidelijk onderscheid maken tussen de gevolgen op korte en op lange termijn, verschillende studies hebben uitgewezen dat er wel degelijk een verschil is tussen beide. Het is hierbij van belang dat de frequentie van het waargenomen geweld, een behoorlijk hoog niveau bereikt en dat dit min of meer constant blijft. Indien men echter af en toe geweld bekijkt op tv, zal dit enkel op korte termijn een invloed hebben. Wanneer men gedurende een lange periode minder naar geweld zal kijken, gaat het effect op lange termijn verminderen. Men moet ook rekening houden met het feit dat er gewenning optreedt bij een overvloed aan geweld waardoor de invloed zal verminderen. Deze vermindering is te wijten aan de afstomping. Onze bevoorrechte getuige, lerares Maria Volders, bevestigde: "De kinderen zijn vooral 's maandags ongevoelig voor de gevolgen van geweld, als ze in het weekend veel tv hebben gekeken." Zo gaat men geweld als normaal beschouwen en het minder erg vinden dat mensen geweld gebruiken.
3.2.1 De gevolgen op korte termijn
Gedragseffecten:
Kinderen geraken in een staat van fysieke opwinding bij het bekijken van geweld. Dit wordt vooral veroorzaakt wanneer het getoonde geweld gecombineerd wordt met veel actie, harde muziek en snelle beeldwisselingen. Het is duidelijk dat deze lichamelijke opwinding niet onmiddellijk na het programma of de film is uitgewerkt. Dit kan voor een groot deel verklaren waarom kinderen na het bekijken van een actiefilm veel actiescènes zullen naspelen in een soort van 'imitatiegedrag'. Albert Bandura en zijn collega's hebben veel experimenten uitgevoerd waarin aangetoond werd dat mensen agressieve gedragingen immiteren. (Roediger et al, 2001)
Bovendien zullen kinderen minder sociaal gedrag gaan vertonen. Dit werd onder andere aangetoond door Stein en Friedrich (1975) waarbij bleek dat na het zien van een geweldfilm, de kinderen minder geneigd zijn tot gedragingen als delen, helpen en samenwerken. Geweldfilms kunnen niet alleen de neiging tot altruïstisch en coöperatief gedrag inperken, maar kan er ook voor zorgen dat kinderen ongeduldiger worden en onmiddellijk hun zin willen hebben (Levelt, 1981). De wetenschapper onderzoekt of er een verband is tussen het genre van de film en de stemming van kinderen. Rustige, vriendelijke programma's zorgen ervoor dat kinderen beter gehumeurd is, waardoor ze anderen vlugger willen helpen.
Een ander mogelijk gedragseffect is dat angstwekkende geweldfilms nachtmerries en slaapstoornissen kunnen veroorzaken. Manu en Matthias, twee van onze jeugdige geïnterviewde, vertelden ons dat ze nachtmerries kregen na het bekijken van de film Harry Potter. Volgens Tom Van der Voort (1990) spelen ouders hierbij een belangrijke rol, hij beweert: "Ouders weten, evenals de kinderen zelf, vaak dat hun kind bepaalde types televisiefilms emotioneel niet kan verdragen". De meeste ouders zien slaapstoornissen als een aanzienlijk groter probleem dan de invloed van televisie op agressie. Uit onderzoek blijkt dat het grootste bezwaar tegen televisiegeweld is, dat kinderen angstig worden, de nachtrust verstoort wordt en dat ze er dus nachtmerries van krijgen (Van der Voort & Vooijs, 1980). Dit zijn de effecten die men kan waarnemen, bijvoorbeeld bij een enge scène ziet men kinderen hun hoofd wegdraaien of men slaat de handen voor de ogen. Dit werd eveneens bevestigd door Gie Deboutte, werkzaam aan de K.U.Leuven en schrijver: "Wanneer kinderen de films niet verwerkt krijgen, blijven de hersenen geprikkeld na de film waardoor men niet tot rust kan komen. De oorzaak kan zowel de emotie of de hoeveelheid prikkels zijn die men ontvangt"
Affectieve effecten:
Bepaalde uitzendingen kunnen leiden tot angstreacties als gevolg van de geziene beelden, zoals in trillers en horrorfilms. Dit is de onmiddellijke oorzaak waarom men nachtmerries en slaapstoornissen krijgt. Doordat kinderen een zekere paniek ontwikkelen na de film, krijgen ze een gevoel van onveiligheid. (G. Deboutte).
Een ander veelkomend effect dat optreedt wanneer men veel geweldfilms ziet, is dat de emotionele reactie afneemt, ook wel eens desensitisatie genoemd. In diverse experimenten is aangetoond dat het herhaaldelijk zien van dezelfde beelden, de fysiologische activiteit doet afnemen, maar dit was niet het geval bij nieuwe geweldscènes (Averill & Lazarus, 1972). Dit word eveneens bevestigd door een onderzoek van Berger (1962) waarbij men een ongeval meerdere malen laat bekijken en dit daarna tussen twee andere ongevallen zet. Hieruit bleek dat de experimentele groep minder gevoelig is voor het reeds getoonde ongeval en dat bij de controlegroep, die het ongeval nog niet gezien had, men niet minder gevoelig voor dit ongeval was. Hieruit kunnen we niet afleiden of nieuwe geweldscènes er ook voor zorgen dat we afgestompt raken. Dit was wel het geval voor het onderzoek van Thomas & Drabman (1977, experiment 1) dat aantoont dat het veelvuldig zien van geweldfilms ervoor zorgt dat een andere, nog niet geziene, vechtscène minder indruk maakt. Hierbij is het wel van belang dat men rekening houdt met het feit dat men niet noodzakelijk minder gevoelig wordt voor het geweld in zijn eigen omgeving. De reden hiervoor is dat men het geweld in zijn eigen omgeving niet in verband gaat brengen met het geweld gezien op tv.
Een heel belangrijke opmerking die hierbij gemaakt kan worden is dat bij een tweede experiment ook vrouwen betrokken waren en hun emotionele reactie nam niet af.
Voor deze desensitisatieverschijnsel zijn er volgens Tom Van der Voort (1990) twee soorten verklaringen. Enerzijds heeft men het verzadigingseffect, waardoor prikkels gaandeweg hun kracht verliezen. Anderzijds kan men ook een cognitieve verklaring geven. De kijker heeft het allemaal al eens gezien, hierdoor vermindert de agressieve betekenis van de beelden, waardoor jongeren die veel tv kijken het geweld als minder erg gaan ervaren. Er is dus duidelijk sprake van een habituatie-effect. Indien men veel naar geweld kijkt, gaat men het na een tijd niet meer beschouwen als geweld. Bovendien ontwikkelt men een voorkeur om naar gewelddadige programma's te kijken. Hierdoor gaan ze de programma's met meer aandacht bekijken en ze absorberen, toch gaan ze ongevoeliger zijn voor de beelden. Een mogelijke verklaring is dat ze met het oog van een expert gaan kijken en meer kritische beoordeling geven van wat ze zien.
Men mag echter niet vergeten dat een studie van Berkowitz uit 1984 heeft aangetoond dat het zien van geweld op tv slechts een kleine factor is en meestal enkel bepaald 'hoe' men geweld zal plegen. Hieruit kunnen we concluderen dat het plegen van geweld door andere dingen wordt veroorzaakt dan door het bekijken van geweld op tv.
Cognitieve effecten:
Op korte termijn is er nog geen sprake van cognitieve effecten.
3.2.2 Gevolgen op lange termijn
Gedragseffecten:
Op langere termijn kan het zijn dat het agressief gedrag toeneemt en dit kan zich onder meer uiten in een verhoging van de agressiviteit en zelfs crimineel gedrag. Wanneer men een kleine vriendenkring heeft, gaan deze elkaar enorm beïnvloeden. Zij komen los van de maatschappij en hun ultieme kick is een scenario waar zij god zijn die beslist over leven en dood. De jongeren worden meegezogen in het scenario en er is een verhoogde kans op agressie. (Gie Deboutte)
Daarnaast zal het algemene gedrag van de jongere negatief veranderen, waardoor hij minder aardig zal zijn tegen zijn omgeving. Bovendien kan zijn fantasie worden aangetast door het zien van overbodig veel geweld. Volgens Singer & Singer (1981,a) zijn kinderen die vaak voor de beeldbuis zitten, minder creatief en hebben minder fantasie. Dit werd eveneens bevestigd door G. Deboutte " Kinderen die uitsluitend geprikkeld worden door televisie, zijn niet meer in staat een eenvoudig verhaaltje te schrijven"
Affectieve effecten:
Eerst en vooral is er een verhoogde mate van angstigheid, die ook op korte termijn aanwezig was. Op lange termijn zullen jongeren zich onveiliger voelen, waardoor ze gaan stemmen op een extreem-rechtse partij. (Deboutte G.) Bovendien blijft afstomping die reeds op korte termijn bestond, zich ook verderzetten. Om deze afstomping te doorbreken, moet het geweld op een scherpe manier gebracht worden. Zo moet het geweld bijvoorbeeld in slowmotion gebracht worden of moet men het bloed zien wegspatten. (Deboutte G.)
Cognitieve effecten:
Al deze factoren zullen er uiteindelijk toe leiden dat de jongere een vertekend beeld van de werkelijkheid krijgt. Dit proces, ook wel eens cultivatie genoemd, definieert Tom Van der Voort als "door het kijken naar televisiedrama, krijgen we ideeën over de sociale werkelijkheid". Een voorwaarde is dat de boodschap die in de film tot uiting komt, wordt opgemerkt, verwerkt en onthouden. Volgens Levelt (1981) krijgen kinderen door televisie een eenzijdig beeld van de rollen van vrouwen en mannen. Zo ontstaan stereotiepe opvattingen over de vrouwen en mannen, een verkeerd beeld van de beroepen en van etnische minderheidsgroepen. Daar tegenover beweert een studie van Heusmann (1986), dat er op langere termijn geen of slechts een zeer beperkte invloed is. Volgens hem zijn de invloeden bijna enkel merkbaar binnen een korte termijn.
3.2.3 Hoe groot is de invloed werkelijk?
Hoewel men steeds de mond vol heeft over de invloed van geweld op televisie houdt men niet of nauwelijks rekening met de aard van het geweld en de context waarin het geplaatst wordt. Volgens De Tender J.P., netadviseur van VRT, stelt: "Bij het situeren in de context is het belangrijk dat de gevolgen duidelijk naar voor geschoven worden, waarbij men ook de pijn en de ellende ziet die de slachtoffers van het geweld doormaken." De termijn van de gevolgen kan ook beperkt worden indien de ouders samen met de kinderen kijken en bijkomende uitleg verschaffen en het geweld relativeren zodat de kinderen duidelijk beseffen dat het allemaal 'maar gespeeld' is (Deboutte G. & De Tender J.P.). Binnen de periode van enkele jaren moet men er ook rekening mee houden dat ze ouder worden waardoor ze dit geweld kunnen relativeren.
3.2.4 Hoe kan de televisie zelf de invloed beperken?
Binnen de VRT is er een gedragscode, waardoor ze de gewelddadige programma's op deze zender proberen te beperken. Als er toch zulke programma's worden uitgezonden, programmeert men deze uitzendingen meestal na elf uur, kondigt de presentatrice dit aan en verschijnt er een logo op het scherm voor het programma begint (De Tender J.P.). Dit logo wijst erop dat er expliciet geweld, seks of suggestieve dialogen in het programma voorkomen en dat kinderen tot 12 of tot 16 jaar best niet naar dit programma kijken. In bijlage 8 vindt u het interne formulier, dat programmamakers moeten invullen als er geweld, seks of grof taalgebruik in het programma voorkomt.
3.3 Welke kinderen zijn extra gevoelig voor de invloed van tv-geweld?
Niet alle kinderen zijn even beïnvloedbaar door televisie. Het is belangrijk om dit onderscheid te kennen, zo kunnen ouders en leerkrachten hun aandacht richten op de cruciale gevallen. Er zijn zes kenmerken die een kind minder weerbaar maakt voor geweld.
3.3.1 Jonge kinderen
Sommige onderzoekers menen dat er bij kinderen een gevoelige leeftijd bestaat zo tot hun twaalfde jaar, waarop het zien van geweld de meeste risico's meebrengt. Kinderen beneden de zes jaar zijn het kwetsbaars. Hetgeen hen zo maakt, is het feit dat ze de gevolgen van geweld nog niet kennen. Ze imiteren graag hun tv-helden, ze weten niet dat ze anderen kunnen pijn doen. Ze hebben vaak allemaal niet de intentie gewelddadig te zijn. Oudere kinderen, die al beter hebben geleerd om vanuit verschillende perspectieven te denken, kunnen de gevolgen van geweld veel beter overzien. Dit werd bevestigd door Rudi Daniëls, een bevoorrechte getuige die na twee jaar zijn tv heeft weggedaan.
3.3.2 Jongens
Het effect van televisiegeweld is in het algemeen groter op jongens dan op meisjes. Dit komt in de eerste plaats doordat de jongens meer geïnteresseerd zijn in gewelddadige actie- en avonturenprogramma's. Door deze interesse gaan ze frequenter kijken en zo neemt de kans op beïnvloeding toe (Volders M.). Gie Deboutte voegt hier nog aan toe: "Naar buitengericht geweld komt veel meer voor bij jongens dan bij meisjes. Terwijl binnengekeerd geweld meer voorkomt bij meisjes." Een tweede vaststelling is dat er meer mannelijke dan vrouwelijke televisiehelden zijn. De televisie biedt jongens meer identificatiemogelijkheden dan meisjes. Tenslotte wordt impulsief en agressief gedrag in onze maatschappij makkelijker aanvaard bij jongens dan bij meisjes, waardoor jongens minder remmingen ondervinden wanneer het op geweld aankomt.
3.3.3 Kinderen die het verschil tussen fantasie en realiteit nog niet kennen
Kinderen hebben moeilijkheden het verschil tussen realiteit en fictie te herkennen tot ze een jaar of zes zijn (Valkenburg, 1997). Aan de andere kant verklaart Gie Deboutte: "Er is een vervaging tussen fictie en realiteit dit onderscheid pas rond 10-12 jaar Met de nieuwe films word dat steeds moeilijker door de vele technische snufjes." Pas dan zien ze in wat echt is en wat verzonnen. Dit vermogen beïnvloed de ontvankelijkheid van kinderen voor televisiegeweld, omdat de beïnvloeding groter wordt als het geweld realistischer is. Velen maken de fout te denken dat tekenfilms gevaarloos zijn omdat het toch niet echt is, maar een kind wordt wel degelijk beïnvloed door dit fantastisch geweld.
3.3.4 Kinderen die een speciale interesse hebben voor gewelddadige films
De invloed van geweldfilms hangt eveneens af van de wijze waarop kinderen tegenover geweldfilms in het algemeen staan. Zo nemen kinderen alleen het gedrag van de gewelddadige figuren van televisie over als ze het echt willen, als ze bewondering voor hen hebben. Wanneer het geweld kritiekloos wordt aanvaard en goedgekeurd, neemt de vatbaarheid toe (Lefkowitz & Huesmann, 1980). Als kinderen daarentegen weinig interesse vertonen voor geweldfilms en er gemakkelijk angstig van worden (Biblow, 1973), is er minder reden om te vrezen dat geweldbeelden een agressiestimulerende werking hebben.
3.3.5 Kinderen die zich sterk identificeren met gewelddadige helden
Als kinderen zich sterk gaan identificeren met helden, gaan ze snel over tot imitatiegedrag. Hierdoor kunnen ze andere kinderen of zichzelf pijn doen, terwijl dit helemaal niet de bedoeling is. Hun held heeft immers bij deze situaties geen last van pijn of schuldgevoelens en het leed van de slachtoffers wordt toch nooit getoond. Dit komt vooral voor bij jongeren met een laag IQ, die over een te grote fantasie beschikken.
3.3.6 Kinderen die niet snel bang zijn
Kinderen die bang zijn van geweld, durven niet naar deze programma's te kijken en kunnen dus dit gewelddadig gedrag niet overnemen. Aan de andere hand zijn de niet-angstige kinderen vatbaarder voor geweld voor dezelfde redenen, ze kijken namelijk meer en gaan de helden imiteren.
Er zijn echter ook gezinskenmerken die het effect van televisiegeweld vergroten. Ouders die lichamelijk geweld gebruiken zullen dit doorgeven aan hun kinderen. Zo een gezinsomgeving leert kinderen dat 'geweld werkt' en dat 'geweld niet erg is, want iedereen gebruikt het'. Als deze kinderen dan nog eens geweld op televisie zien, worden hun opvattingen over geweld bevestigd. Als het kind echter in het gezin gesanctioneerd wordt door het gebruik van geweld, zal het kind het geleerde geweld niet snel meer omzetten in praktijk.
3.4 Welke programma's beïnvloeden kinderen en adolescenten?
Er zijn verschillende soorten gewelddadige scènes en films, die elk op hun eigen manier effect hebben op het gedrag van de jeugd. Hoe erg deze jongeren nu beïnvloedt worden, hangt af van de context waarin het geweld geplaatst wordt en welke boodschap in de film verborgen zit. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er zes grote contextkenmerken van televisiegeweld zijn, die de kans op agressief gedrag vergroten.
3.4.1 Aantrekkelijke hoofdpersonen
Ten eerste hangt het overnemen van gewelddadig gedrag nauw samen met het personage dat zich schuldig maakt aan geweld. Kinderen zien duidelijk het verschil tussen een moord gepleegd door de held en de slechterik. Het geweld van de slechte partij spreekt de kinderen toch niet aan. Zij schenken dus meer positieve aandacht aan het geweld gepleegd door de 'goeden', omdat dit geweld immers gericht is tegen het kwade. De helden zijn sterk, slim en machtig en kinderen willen er graag op lijken. De jongeren gaan zich identificeren met de held en deze mag, als het aan de kinderen ligt, agressieve middelen gebruiken bij de bestrijding van de misdaad (Van der Voort, 1982, 1986). Hieruit volgt dat ze hun helden gaan nadoen. Chris Geerse, vrijwillger bij Werkgroep Tv-geweld, deelt deze mening echter niet. Hij verklaarde:" Het is niet zo dat kinderen een grotere beïnvloeding ondergaan indien ze op televisie helden zien van hun eigen leeftijd of andere kenmerken waar ze zich makkelijk mee kunnen identificeren."
3.4.2 Beloond geweld
Bovendien wordt geweld op televisie op verschillende manieren beloond. In vele actieseries krijgen de helden niet alleen rijkdom, maar ook respect, macht en bewondering. De experimenten van Bandura (1973) toonden aan dat de kijker eerder agressief gedrag van televisie overneemt als geweld vergoed wordt, dan wanneer het bestraft wordt. Zelfs als de figuur niet beloond, maar ook niet expliciet gestraft wordt, is de verleiding om ze te imiteren groot.
3.4.3 Gerechtvaardigd geweld
Onderzoek verricht vanuit de associatiehypothese heeft dan weer aangetoond dat televisiegeweld een grotere agressie oproept, wanneer het als gerechtvaardigd wordt afgeschilderd. Als de 'good guys' er ongeremd op los mogen slaan, is de kans groot dat kinderen het geweld als gerechtvaardigd ervaren. Dit werd verduidelijkt in het onderzoek van Berkowitz (1963) en zijn collega's, waaronder Rawlings. In een van zijn onderzoeken werd eenzelfde film aan twee groepen van jongeren getoond. Aan de ene groep vertelde men dat het hoofdpersonage sympathiek was, dat hem onrecht was aangedaan en hij nu op wraak zint. Aan de tweede groep daarentegen vertelde men dat de hoofdpersoon een misdadiger was en onschuldige mensen had vermoord. Na de film gedroeg de eerste groep zich beduidend agressiever dan de tweede groep.
3.4.4 Geweld waarbij de pijnlijke gevolgen niet getoond worden.
Van dit 'gelukkig geweld' (Valkenburg, 1997) lijkt het slachtoffer weinig hinder te ondervinden, omdat er geen pijn of bloed te zien is. Het komt vaak voor in kinderprogramma's en politieseries, maar door dit geweld kunnen kinderen een verkeerd beeld krijgen van de gevolgen van geweldacties. Wanneer ze op televisie zien dat een slachtoffer pijn lijdt, wordt er een gevoel van medelijden opgeroepen. De kinderen worden er door de culturele norm aan herinnerd dat het verkeerd is om anderen pijn te doen. De agressie neemt dus af, wanneer men de gevolgen ziet van de daden gepleegd door de helden (Wotring & Greenberg, 1973).
3.4.5 Realistisch geweld
In een reeks van experimenten is nagegaan of films die als realistisch ervaren worden meer agressie oproepen dan onrealistische films. De meeste studies tonen aan dat stimulatie-effecten toenemen, naarmate de film als realistischer beschouwd wordt. Uit een studie van Berkowitz en Alioto (1973) blijkt bijvoorbeeld dat kijken naar een oorlogsfilm de agressie doet toenemen wanneer de toeschouwer denkt dat het om een documentaire gaat, dan wanneer het 'maar een film is'. Dit werd eveneens verklaard door Gie Deboutte:" Wanneer kinderen het verschil zien tussen realiteit en fictie, worden kinderen minder beïnvloed, omdat ze weten dat het maar een film is". Rudi Daniëls is het hier volkomen mee eens. Bovendien is het zo dat geweldfilms in het algemeen meer effect hebben op agressief gedrag dan wrede tekenfilms (Hapkiewicz & Stone, 1972). Hoe dit komt is nog niet helemaal duidelijk, maar men gelooft dat dit te maken heeft met het feit dat kijkers zich beter kunnen identificeren met realistische beelden. Deze realiteitsgetrouwe situaties zouden kunnen voorkomen in het dagelijkse leven, waardoor de beelden meer effect hebben.
3.4.6 Opzwepende geweldscènes
De activatietheorieën voorspellen dat opwindende geweldbeelden meer agressie oproepen. Zo zullen jeugd- en politieseries, waarin geweld gecombineerd is met veel actie en harde muziek, meer effect hebben op agressief gedrag dan programma's die deze kenmerken niet bezitten. Dit is vooral het geval voor series van Amerikaanse makelij die bekeken worden door jonge kinderen.
3.5 Speelt de omgeving een rol in de mate van beïnvloeding?
Natuurlijk speelt de omgeving ook een belangrijke rol in de mate van beïnvloeding, onder deze omgeving verstaan we de ouders, de cultuur en de medekijkers,
Een kind zal meestal uitproberen wat de grenzen liggen van zijn agressief gedrag, indien de omgeving hier positief op reageert zal het kind sneller geneigd zijn om dit opnieuw te doen. Als de reactie van de omgeving eerder negatief is, zal het kind in kwestie minder geneigd zijn om het gewelddadig gedrag te herhalen. Het is een gegeven dat kinderen het gedrag van hun omgeving observeren. Als er in die omgeving agressie getolereerd wordt, zal het kind zich hieraan spiegelen en ook agressief reageren (Bandura A.1973).
Indien het kind een gewelddadig programma samen een volwassene bekijkt, die het geweld afkeurt, vermindert de neiging tot agressie van het kind. Indien deze volwassene echter een positieve houding heeft ten aanzien van geweld, of het programma zonder uitleg afzet, zal de agressie van het kind aangewakkerd worden (Valkenburg P. 2002).
De belangrijkste rol is weggelegd voor de ouders, zij moeten het tv-kijken van hun kinderen in een bepaalde mate bijsturen. Uiteindelijk zijn het zij die het kijkgedrag van hun kinderen grotendeels bepalen. Chris Geerse stelde in deze context dat kinderen die verwaarloosd worden door hun ouders of opvoeders, het gevoeligst reageren op het zien van agressieve beelden. Uit onderzoeksgegevens blijkt dat de meeste ouders 'het meekijken' wel belangrijk vinden, maar dit lang niet altijd in de praktijk omzetten. Bovendien praten de meeste ouders wel eens met hun kinderen over televisieprogramma's (Berding 1991). Algemeen kunnen we stellen dat ouders wel degelijk een belangrijke invloed hebben op de mate van beïnvloeding maar niet al de mogelijkheden gebruiken. Rob van Schaik, politieagent en onderzoeker van de materie, zegt: "In verreweg de meeste gevallen weten ouders vaak niet waar hun kinderen naar kijken."
Als omgevingsfactor zijn vrienden ook niet te onderschatten. Meer dan de helft van de kinderen zegt dat er onder vrienden vaak, tot heel vaak over tv wordt gepraat. Tv-programma's leiden ook tot heel wat spelletjes met de vrienden, zo speelt ondermeer de helft van de kinderen de programma's na. Kinderseries zijn hierbij het populairst, maar spel- en showprogramma's evenals vechtfilms volgen op de voet (Van Gils & Bosscher, 1997). Dit komt ondermeer naar voren in het interview met Manu en Matthias, zij spelen bijvoorbeeld Mission Impossible en The three ninjas na, dit werd ook bevestigd door Rudi.
In het kader van televisiegeweld zijn er in de Verenigde Staten lesprogramma's ontwikkeld met televisie als onderwerp. Deze lessen zijn erop gericht om kinderen kritischer te leren omgaan met geweld op tv. Bij kinderen van 9 tot 11 jaar lijkt deze aanpak effectief te werken, bij oudere kinderen is het effect echter veel geringer.
Dus mensen die samen met het kind naar tv kijken kunnen het kind erg goed beïnvloeden, dit zowel in positieve als in negatieve zin. Als er commentaar wordt gegeven door de medekijkers, kan de betekenis en daarmee ook de invloed van de film wijzigen ((Leyens & Herman 1982,b) in Van der Voort 1990). Als een kind angst ervaart door naar een film te kijken en iemand zegt dan "het is maar een film" bestaat er een grote kans dat deze zal afnemen of zelfs verdwijnen (Van der Voort 1990).
3.6 Is tv een oorzaak voor agressief gedrag of kijken agressieve jongeren meer tv?
Deze topic hadden we vooraf niet vooropgesteld, maar hoe verder we de materie doornamen, hoe groter het nut bleek te zijn. Dit is de reden waarom we dit extra topic hebben ingevoerd, waarin wij ons afvragen of mensen, die geweld plegen, ook meer naar geweld op televisie gaan kijken. We zullen dan ook vergelijken of het kijken naar geweld een invloed heeft op het gedrag. Zijn het dus de agressieve mensen die vooral naar geweld op televisie kijken of creëert de televisie agressief gedrag? Allereerst blijkt dat men geïnteresseerd moet zijn in gewelddadige programma's voor men er naar gaat kijken, als deze interesse er is wordt men gemakkelijker beïnvloed. Als deze interesse er echter niet is, zal men niet beïnvloed worden. Er is aangetoond dat jongeren, die meer tv-geweld kregen voorgeschoteld, een hogere mate van antisociaal gedrag vertoonden. Hier werd echter niet vermeld of dit antisociaal gedrag werd veroorzaakt door het karakter van de jongeren of door het zien van de beelden.
Een uitbreiding van het experiment van Belson stelde vast dat tv-geweld het plegen van geweld beïnvloed en niet omgekeerd (Eron et al., 1982). Hierin moet men echter wel duidelijk vermelden dat tv niet de enige factor is. Men kan dus stellen dat enkel als de jongere reeds een agressieve ingesteldheid heeft en zijn omgeving dit tolereert, het geweld op tv een invloed heeft.
4 SYNTHESE
4.1 Algemeen besluit
Het eerste topic, dat betrekking heeft op de perceptie van geweld en het plegen van dit geweld, kunnen we als volgt besluiten. Van de verschillende wetenschappers die onderzoek deden naar het verband tussen geweld op televisie en agressie, is Albert Bandura en zijn observationele leertheorie veruit het belangrijkste. Deze ging er van uit dat frequent kijken naar geweld wel degelijk agressie oproept tenzij deze agressie wordt afgekeurd. Daar tegenover staat de reductiehypothese, deze stelt dat kinderen hun agressie ontladen door naar geweldbeelden te kijken. Tenslotte is er hier ook nog een theorie die stelt dat het geweld op zich geen effect heeft. Hierbij stelt men dat enkel bij agressieve mensen achteraf agressief gedrag voorkomt en dit eerder te wijten is aan de agressieve aard dan aan de invloed van de tv.
Tussen de gevolgen op korte en op lange termijn kan men een duidelijk onderscheid maken. Wanneer men slechts af en toe geweld bekijkt op tv, zal dit enkel gedurende een korte periode een invloed hebben. Wanneer men gedurende een lange periode naar geweld gaat kijken, zal de invloed gedurende een langere tijdspanne doorwerken. Op korte termijn is er sprake van imitatie, een daling van de sociale contacten en angstreacties. Op lange termijn blijken de effecten veel drastischer te zijn, zo zal dit leidden tot een verhoogde agressiviteit. Daarnaast gaat de fantasie van de kinderen dalen en gaat er zich een groter gevoel van angst en onveiligheid ontwikkelen. Daarnaast moet men wel rekening houden met het feit dat er gewenning optreedt bij een overvloed aan geweld, het zogenaamde fenomeen afstomping. Hierdoor gaat een kind geweld als minder erg beschouwen en zal het dit geweld in zijn omgeving als normaal verschijnsel aanvaarden.
Gelukkig zijn niet alle kinderen even gevoelig voor televisie. De voornaamste kenmerken die hier op betrekking hebben zijn de leeftijd, het geslacht en het vermogen om fictie van realiteit te onderscheiden. Er zijn echter ook gezinskenmerken die het effect van televisiegeweld vergroten. Ouders die lichamelijk geweld gebruiken zullen dit doorgeven
aan hun kinderen. Als het kind binnen het gezin gesanctioneerd wordt voor het gebruik van geweld, zal het kind het geleerde geweld niet omzetten in de praktijk.
Op tv komt men allerlei soorten gewelddadige scènes en films tegen, die elk op hun manier effect hebben op het gedrag van de jongeren. Hoe zwaar deze jongeren beïnvloedt worden, is afhankelijk van de context waarin het geweld geplaatst wordt. Daarnaast heeft de boodschap die in de film verborgen zit, ook een zekere invloed. Het blijkt dat er slechts enkele grote contextkenmerken van televisiegeweld zijn, die de kans op agressief gedrag vergroten. Realistisch geweld en geweld waarvan de gevolgen niet getoond worden hebben de grootste impact op jongeren.
Wanneer de ouders samen met het kind naar tv kijken kunnen ze het kind beïnvloeden dit zowel in positieve als in negatieve zin. Door de commentaar van de medekijkers, kan de betekenis en de invloed van de film wijzigen. Als een kind angstig wordt door naar een film te kijken en men zegt hem dat het maar een film is, bestaat er een grote kans dat deze zal afnemen of zelfs verdwijnen.
Tenslotte moeten we ons afvragen of tv agressie stimuleert of agressieve jongeren meer naar geweld kijken? Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig. Het is zo dat agressieve mensen meer geïnteresseerd zijn in geweld en daarom meer naar geweld op tv gaan kijken. Tv kan echter geen vredelievende personen transformeren tot gewelddadige figuren. Vooraleer een aanzienlijke gedragsverandering zich voordoet moet er aan bepaalde voorwaarden voldaan. Hiervoor moet de persoon in kwestie reeds een eerder agressief karakter bezitten. Maar men moet toch oppassen dat men de invloed van tv niet gaat minimaliseren.
4.2 Het conceptueel model
4.2.1 Omschrijving van de onderzoekseenheden
De onderzoekseenheden waarover wij het hebben, zijn individuen en in het bijzonder kinderen en adolescenten. De waarnemingsvariabelen zijn, net zoals de onderzoekseenheden, individuen die we geïnterviewd hebben. Hierbij hebben we gekozen voor personen die op een wetenschappelijke manier met ons onderwerp betrokken zijn.
4.2.2 Omschrijving van de variabelen
De allereerste interveniërende variabele is de al dan niet blootstelling aan geweld op tv. Hieronder verstaan we de mate waarin men wordt blootgesteld aan televisiegeweld.
Met de afhankelijke variabele agressie bedoelen we eigenlijk de mate waarin men zich agressief gaat gedragen.
Verschil tussen fictie en realiteit, een onafhankelijke variabele, is de mate waarin men onderscheid kan maken tussen fictie en realiteit.
Frequentie, de hoeveelheid tv dat men kijkt, kunnen we definiëren als een interactievariabele.
De onafhankelijk variabele schoolopleiding houdt in dat men een onderscheid gaat maken tussen een ASO, TSO of BSO richting op school.
Sociale klasse, een onafhankelijke variabele, is het feit dat men behoort tot de hoge, midden- of laagste sociale klasse.
Controle door ouders is de mate waarin ouders het kijkgedrag van de jongeren controleren. Hier hebben we te maken met een onafhankelijk variabele.
Onder de afhankelijke variabele samenwerken verstaan we de mate waarin men met zijn medemensen kan samenwerken.
De onafhankelijke variabele geduld wordt omschreven als de mate waarin men geduldig is bij mislukking.
Met pessimistisch bedoelen we in welke mate men alles pessimistisch tegemoet ziet. Dit is een afhankelijke variabele.
Imitatie is de mate waarin men gezien televisiegeweld nadoet. We omschrijven dit als een interactievariabele.
Fantasie, een afhankelijke variabele, is de mate waarin fantasie gaat toenemen.
Arousal, de mate waarin de jongere opgewonden raakt door bekijken van tv, kunnen we omschrijven als een interactievariabele.
Met de interactie variabele agressief karakter bedoelen we hoe snel men zal overgaan tot agressief gedrag is.
Opvoeding is de mate waarin men een degelijke opvoeding heeft gehad. Hier hebben we te maken met een onafhankelijke variabele.
Een ander onafhankelijke variabele is het geslacht. Hiermee bedoelen we het feit dat men een jongen of een meisje is.
Het IQ of hoe hoog het intelligentievermogen is, is een interveniërende variabele.
De onafhankelijke variabele leeftijd word omschreven als hoe oud men is.
Angstig, de mate waarin men angstig wordt bij het zien van een film, omschrijven we daarentegen als een interveniërende variabele.
Slaapstoornissen is de mate waarin men last heeft van slaapstoornissen. Hier hebben we te maken met een afhankelijke variabele.
De mate waarin men een gevoel heeft van onveiligheid of onveilig, is een afhankelijke variabele.
Onder gewenning verstaan we de mate waarin men reeds gewend is aan het geweld. Dit is een interveniërende variabele.
De afhankelijke variabele emoties definiëren we als de mate waarin de emoties verminderen door gewenning.
Tenslotte kunnen we de inhoud van film omschrijven als de mate waarin er geweld aanwezig is in de film. Deze variabele is duidelijk onafhankelijk.
4.2.3 Verwachte relaties tussen de variabelen
We hebben nu een omschrijving gegeven van de variabelen die voorkomen in ons conceptueel model, maar het is ook van belang dat we de relaties tussen deze verklaren. Daarom zullen we de onderlinge verbanden bespreken en bepalen in welke mate ze elkaar beïnvloeden.
De leidraad van ons conceptueel model is het positief oorzakelijk verband tussen het al dan niet blootgesteld zijn aan geweld op tv en agressie. Indien men meer naar geweld op tv kijkt, zal men hoogstwaarschijnlijk sneller overgaan tot het plegen van agressie.
Eerst en vooral moet is er een positief oorzakelijk verband tussen de factor arousal en agressie, want indien men meer opgewonden is en meer geweld ziet op tv, zal men vlugger overgaan tot het plegen van geweld. Toen we dit onderzochten, stootten we eveneens op een positief oorzakelijk verband tussen het feit dat men al dan niet blootgesteld wordt aan geweld op TV en de mate van arousal. Door veel geweld op tv te zien, zal men sneller in een staat van opwinding verkeren.
Daarnaast is er ook een positief oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan geweld op tv en imitatie, want men gaat sneller over tot imitatie indien men in hoge mate werd blootgesteld. Bovendien bestaat er ook een positief oorzakelijk verband tussen imitatie en agressie en tussen imitatie en fantasie. Hoe meer men imiteert, hoe sneller de fantasie zich zal ontwikkelen, door dit vele imiteren zal de agressie eveneens toenemen.
Verschil tussen fictie en realiteit is ook negatief gerelateerd met agressie. Indien men geen duidelijk verschil kan maken tussen de fictie en de realiteit zal men sneller denken dat agressie normaal is, men heeft het immers gezien op tv. Bovendien zal men er van uit gaan dat er geen gevolgen zijn verbonden aan agressie en het dus minder erg vinden wanneer het plaats heeft.
Er bestaat ook een positief causaal verband tussen de frequentie en de agressie, hoe lager de frequentie van het tv kijken ligt, hoe minder men agressief gedrag zal gaan vertonen tegen andere mensen.
Schoolopleiding en sociale klasse zijn positief met elkaar gerelateerd, indien men tot een hoge sociale klasse behoort volgt men doorgaans ook een hoge opleiding. Controle door ouders, sociale klasse en schoolopleiding hebben alledrie een negatief causaal verband met de frequentie van het tv kijken. Hoe hoger de sociale klasse, hoe meer men zal aansporen tot allerlei activiteiten die de algemene vorming vergroten. Daarnaast laat een hogere schoolopleiding minder toe om tv te kijken wegens tijdsgebrek. Een striktere controle van de ouders zal er ook toe leiden dat de jongere minder vaak tv zal kijken, de ouders zullen immers aanmanen van iets anders te gaan doen.
Tussen het agressief karakter en agressie bestaat er een positief causaal verband, indien men in hoge mate een agressief karakter heeft zal men sneller overgaan tot daden van agressie.
De leeftijd is daarentegen positief gerelateerd met het IQ, dat op zijn beurt net als de opvoeding negatief gerelateerd is met het agressief karakter. Ook het geslacht zal in een bepaalde mate een invloed uitoefenen op het agressief karakter. Naarmate men ouder wordt, zal het IQ normaal gezien stijgen. Als het IQ hoger is en men is goed opgevoed, dan zal men een minder agressief karakter hebben. Met betrekking tot het geslacht kan men stellen dat jongens van nature een agressiever karakter hebben.
Blootstelling aan geweld op tv is positief gerelateerd met angstig zijn, hoe meer geweld men ziet op tv, hoe angstiger men wordt. Leeftijd is echter negatief gerelateerd met angstig zijn, want als men ouder wordt heeft men minder last van angstigheid. Angst is op zijn beurt weer positief gerelateerd met onveiligheid en slaapstoornissen. Hoe angstiger men is, hoe meer men zich onveilig voelt en hoe meer men last krijgt van slaapstoornissen.
Er bestaat ook een positief causaal verband tussen blootstelling aan geweld op tv en gewenning, dat op zijn beurt dan weer negatief gerelateerd is met emoties. Dus hoe meer geweld men ziet op tv hoe groter een fenomeen van gewenning en afstomping ontstaat. Door deze gewenning zal men minder emotie gaan vertonen als men geweld waarneemt.
Blootstelling aan geweld op tv is bovendien negatief gerelateerd met geduld en samenwerking. Hoe meer geweld men op tv ziet hoe minder geduldig de jongeren zullen worden, ook zullen ze minder geneigd zijn om vlot met elkaar samen te werken. Er is eveneens een positief causaal verband tussen het zien van geweld op tv en pessimisme. Indien men veel geweld ziet, zal men een negatieve kijk op de wereld ontwikkelen en alles met het nodige pessimisme gaan benaderen.
Tenslotte zijn de voorkeur voor geweldfilms en de inhoud van de films beide positief gerelateerd met de blootstelling aan geweld op tv. De inhoud van de films bepaalt immers in belangrijke mate hoeveel geweld men te zien krijgt en indien men een voorkeur heeft voor geweldfilms zal men nog frequenter geweld te zien krijgen.
4.3 Vragen voor verder onderzoek
Na het verwerken van alle informatie, werd het ons duidelijk dat bepaalde problemen nog niet of onvoldoende onderzocht waren.
Zo vroegen we ons af of jongeren uit andere culturen op dezelfde manier omgaan met geweld met andere woorden speelt misschien onze westelijke samenleving een dominante rol in het proces van de beïnvloeding.
Het is bewezen dat realistisch geweld een grotere invloed heeft op kinderen, nu dachten we ook dat geweld dat dichtbij bijvoorbeeld in het eigen land voorkomt, een groter effect heeft dan geweld in een ander continent. Over dit onderwerp hebben echter geen wetenschappelijk materiaal gevonden.
Welke effecten heeft verbaal geweld op televisiekijkers? Spoort dit de jongeren aan tot het gebruik hiervan? Wat vinden jongeren van talkshows zoals Jerry Springer, waar vrienden en familie elkaar de ergste dingen verwijten?
Hetgeen we niet onderzocht hebben is het fenomeen sportgeweld, men kan zich afvragen of dit geweld de jongeren op eenzelfde manier beïnvloeden.
Terug naar Inhoudsopgave
Last Updated 31 juli 2001