hoofdmenu

Angst door gewelddadadig televisienieuws

Afstudeeronderzoek door Jonna Wolf (Ichtus Hogeschool, Den Haag)


Verantwoording

In dit onderzoek werd een betrouwbare angstenquête ontwikkeld die afgenomen werd bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar om na te gaan hoe vaak zij angstig op gewelddadig televisienieuws reageerden en welke typen gewelddadige nieuwsonderwerpen het meest angst opriepen.

Na literatuur onderzoek te hebben gedaan voor mijn scriptie over de invloed van gewelddadig televisienieuws op de angstreacties van kinderen van 8 t/m 12 jaar, ontdekte ik dat er weinig onderzoek gedaan was naar de kinderen zelf. Hoe ervaren zij zelf dit gewelddadig televisienieuws? Welke typen gewelddadige televisienieuws laat het meeste indruk achter?
Na contact te hebben gehad met de opdrachtgever (de contactpersoon van WERKGROEP TV-GEWELD) besloot ik een enquête voor kinderen te ontwikkelen die zich specifiek richt op de angstreacties van kinderen naar aanleiding van gewelddadig televisienieuws. Een dergelijke angstenquête zal uiteindelijk een bijdrage kunnen leveren aan de kennis omtrent de angstreacties van kinderen op televisienieuws. De WERKGROEP TV-GEWELD zal de resultaten van het onderzoek kunnen opnemen in hun nieuwsbrief die éénmaal per halfjaar uitkomt. Hierdoor kunnen de leden op de hoogte gesteld worden van de resultaten, en eventueel inspelen op het kijkgedrag van hun kind.


De opdrachtgever

De landelijke WERKGROEP TV-GEWELD vindt de gewenning, het domweg accepteren van geweld en agressie als vorm van ontspanning, geen goede zaak Deze werkgroep, in oktober 1986 te Haarlem opgericht, wil overheid en omroepwereld overtuigen van het belang van een minder op geweld gebaseerd programma-aanbod. Daartoe zoekt de werkgroep steun in de samenleving, zowel bij individuele mensen als bij allerlei organisaties.
De Werkgroep TV-geweld richt zich hiermee tot ieder die het met de huidige overmaat aan geweld op de buis niet eens is.


Doel van het onderzoek

Het ontwikkelen van een enquête die afgenomen kan worden bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar om na te gaan in hoeverre zij angstig worden van gewelddadig televisienieuws, en door welke typen nieuwsgeweld dit het meest frequent wordt opgeroepen.

Ook zal er naar aanleiding van de resultaten van de enquête aandacht worden besteed aan de volgende vragen:

  1. In hoeverre treedt er verschil op in leeftijd?
  2. In hoeverre treedt er verschil op in sekse?

Om de enquête op een solide basis te kunnen ontwikkelen is er gekozen aan te sluiten bij theoretische inzichten en voorafgaande onderzoeken:

  1. De Stimulusgeneralisatietheorie van Cantor: Het principe dat ten grondslag ligt aan de stimulusgeneralisatietheorie is dat mensen het vermogen hebben tot het generaliseren van stimuli. Cantor verwoordt dit principe met betrekking tot de televisie als volgt: "Als een stimulus een ongeconditioneerde angstreactie bij een mens veroorzaakt, zal een gelijke stimulus waargenomen via de televisie een zelfde, hetzij een minder sterke angstreactie veroorzaken". Als mensen geweld zien op televisie, associëren ze dit met realistisch geweld, waardoor ze met angst reageren, zij het minder heftig.
    Volgens Cantor zijn de stimuli waar kinderen in het gewone leven angstig door raken, bepalend voor welke televisiestimuli de meeste angst zullen oproepen.

    Hypothesen afgeleid van de stimulusgeneralisatietheorie van Cantor (1994):
    • De visualisaties van de gewelddadige nieuwsonderwerpen zullen vaker angst oproepen bij kinderen dan de verbale beschrijvingen van deze nieuwsonderwerpen.
    • De gewelddadige nieuwsonderwerpen de nauw aansluiten bij de belevingswereld en de leefomgeving van de kinderen zullen vaker angst oproepen dan gewelddadige nieuwsonderwerpen die naar hun idee" ver van huis " plaatsvinden.

  2. De cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget: Piaget veronderstelde het bestaan van cognitieve structuren die veranderen met de leeftijd. Deze structuren, ook wel denkschema's genoemd, representeren mentale afbeeldingen en vormen de basiseenheden van kennis, de bouwstenen van de intellectuele ontwikkeling. Piaget heeft vier cognitieve ontwikkelingsfases van elkaar onderscheiden. Hij heeft deze fases benoemd naar het niveau van cognitie waar sprake van is: de sensomotorische fase; de pre-operationele fase; de concreet-operationele fase en de formeel-operationele fase.

    Hypothesen afgeleid van de cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget:

    • De jongere pre-operationele kinderen (8-9 jaar) zullen vaker angstig worden van nieuwsonderwerpen waarin de daadwerkelijke gewelddadige gebeurtenissen gevisualiseerd worden dan de oudere concreet-operationele kinderen.
    • De oudere kinderen (12 jaar) zullen vaker angstig worden van de dreiging en de gevolgen van gewelddadige nieuwsonderwerpen dan de jongere kinderen. Daarnaast zullen de oudere kinderen ook vaker angstig worden van de puur verbale beschrijvingen van de nieuwsonderwerpen, dan de jongere kinderen.

Er is gekozen voor een enquête met een vierpuntsschaal. De antwoordcategorieën die werden toegepast waren: nooit- soms- vaak- heel vaak. Een vierpuntsschaal dwingt de respondenten een keus te maken, zonder dat zij kunnen vluchten in een neutrale middenscore zoals bijvoorbeeld "weet niet" of "geen mening".


Het onderzoek

Respondenten

Het onderzoek werd uitgevoerd bij 119 kinderen bestaande uit 67 jongens en 52 meisjes. Zij waren afkomstig uit groep 5 (32 kinderen), groep 6 (32 kinderen), groep 7 (28 kinderen) en groep 8 (27 kinderen) van een grote basisschool in Den Haag. De kinderen in de klas waren van verschillende culturele achtergronden, maar de meerderheid was van autochtone afkomst. De gemiddelde leeftijd per groep was 8-9, 10, 11 en 12 jaar. De basisschool werd geselecteerd op basis van een gemiddeld sociaal-economische achtergrond. In het kader van een zo valide mogelijk afname van de enquête was het van belang dat de kinderen ten minste over een gemiddeld leesniveau en over een goede Nederlandse taalbeheersing beschikten. De deelnemende school verleende na een telefonisch gesprek haar medewerking. Via de directeur van de school werd toestemming verkregen om bij de groepen de enquêtes af te nemen.


Ontwikkeling van het instrument

Om de angstreacties van kinderen naar aanleiding van gewelddadig televisienieuws te kunnen bepalen, werd het volgende instrument ontwikkeld: de angstenquête, speciaal gericht op het televisienieuws. De angstenquête bestaat uit 43 vragen. Het proces van het ontwikkelen van deze enquête wordt uitgebreid toegelicht in de volgende paragrafen.

Algemene uitgangspunten bij het formuleren van de vragen

Bij de constructie van een goede enquête speelt de wijze van formuleren een essentiële rol. Aangezien de informatie rechtstreeks van de kinderen kwam, werd grote waard gehecht aan de kenmerken van deze groep. Er is getracht de vragen zodanig te formuleren dat zij aansloten bij het taalniveau, het begripsniveau en de leef- en denkwereld van zowel de jongere als de oudere kinderen. Het niveau van de jongeren kinderen vormde het uitgangspunt (basisniveau) voor de inhoud en de woordkeus van de vragen.

Het construeren van de angstenquête


De geweldsdefinitie van Gerbner (1978) vormde de basis voor het ontwikkelde categorieënsysteem dat ten grondslag lag aan de enquête. Het categorieënsysteem is opgebouwd uit drie niveaus waaronder alle typen van geweld te plaatsen zijn: de fasen, de slachtoffers en de intentie van geweld. Elk niveau is opgebouwd uit drie sub-niveaus.

Het eerste niveau omvat de fasen van geweld met de volgende sub-niveaus:

Het tweede niveau omvat de slachtoffers van geweld: tegen wie of wat is het geweld gericht?

Het derde niveau omvat de intentie van geweld:
De combinatie van alle sub-niveaus leverde een categorieënsysteem op met 27 categorieën van typen gewelddadige nieuwsonderwerpen. Ondanks het feit dat nieuwsuitzendingen aan sommige typen van geweld weinig aandacht besteen, zin alle gewelddadige nieuwsonderwerpen erin opgenomen aangezien het categorieënsysteem uitputtend diende te zijn. Het categorieënsysteem vormde de basis voor het formuleren van de vragen.

Een belangrijk aspect van het onderzoek was het onderscheid tussen de visualisatie en de verbale beschrijving van de nieuwsonderwerpen. Zodoende werden er vragen geformuleerd met betrekking tot het zien van bepaald gewelddadig nieuws (visualisatie) en vragen waarin alleen verteld werd over geweld (verbale beschrijving). Voor beide typen vragen vormde hetzelfde categorieënsysteem het uitgangspunt. Bij alle categorieën werden vervolgens vragen geformuleerd. Alle vragen werden ingeleid met de zin:
"Als je televisienieuws kijkt, ben je dan weleens bang…", gevolgd door:
Uiteindelijk zijn er 40 multiple choice vragen opgesteld en opgenomen in de angstenqueeste. 20 visualisatievragen en 20 verbalisatievragen.
40 vragen zijn relatief weinig, maar er moest rekening gehouden worden met het feit dat de kinderen in de leeftijdgroep 8 t/m 12 jaar vallen. Voor de jongste kinderen duurt het lezen en verwerken van de vragen langer dan bij de oudere kinderen. Bovendien werd op deze manier het 'random' invullen van de vragen uit verveling vermeden. De enquête werd afgesloten met 3 open vragen over het Journaal.
De formulering van de vragen is hoofdzakelijk algemeen gehouden door de locatie van het geweld niet te vermelden. Tevens hebben de vragen betrekking op niet nader omschreven slachtoffers, zoals bijvoorbeeld "iemand die vermoord is".

Naar aanleiding van de opgestelde enquête zijn de vragen onder te verdelen in 9 factoren:
  1. Dieren en milieu
  2. Interpersoonlijk geweld
  3. Oorlogsgeweld
  4. Gevolgen van geweld
  5. Daadwerkelijk geweld
  6. Ongelukken
  7. Beelden van dreigend natuurgeweld
  8. Verbale beschrijving van natuurgeweld
  9. Kleine criminaliteit

Afnameprocedure

Voorafgaand aan de afnameprocedure werden de scholen verzocht de kinderen vooraf niet te informeren over het feit dat de vragen betrekking hadden op het televisienieuws. Zodoende konden de kinderen zo onbevangen mogelijk deelnemen aan het onderzoek.
De afname vond klassikaal plaats binnen de reguliere lestijden in het leslokaal van de groepen. Tijdens de afname sessie was naast de onderzoekster ook de leraar van de betreffende groep aanwezig. Zijn/ haar rol beperkte zich tot het introduceren van de onderzoekster aan de kinderen.

De kinderen werden verzocht om bij iedere vraag één antwoord in te vullen, wat zij op het eerste gezicht het beste vonden passen bij zichzelf. Met betrekking op de openvragen werden de kinderen verzocht om zelf een antwoord op te schrijven op de daarvoor bestemde plaats. Tevens werden de kinderen verzocht om de vragenlijst zonder overleg met klasgenootjes in te vullen. Als er vragen waren mochten de kinderen hun vinger opsteken en kwam de onderzoekster bij hen langs. Op deze manier werd de rust en concentratie in de klas niet verstoord. De kinderen werden verzocht om bij het einde van het invullen van de enquête iets voor zichzelf te doen totdat de hele groep de vragen had ingevuld.
Na deze instructies werden de enquêtes uitgedeeld aan de kinderen met het verzoek om enkele persoonlijke gegevens op het voorblad in te vullen. Vervolgens kon gestart worden met de afname.


Resultaten

Resultaten van de multiple choice vragen

Van de 119 kinderen die de vragenlijst hadden ingevuld, werden uiteindelijk 103 kinderen in de analyse betrokken. Dit was omdat een aantal kinderen alle multiple choice vragen met "nooit" hadden ingevuld. Bovendien hadden zij geen serieus antwoord gegeven op de open vragen. Een reden hiervoor kan zijn dat deze kinderen nooit naar het nieuws kijken waardoor zij dus ook geen angst hierdoor kunnen ervaren.
Bij de 40 multiple choice vragen gaven de kinderen aan, door middel van een vierpuntsschaal oplopend van 1 (nooit bang) tot 4 (heel vaak bang), af en toe angst te ervaren naar aanleiding van televisienieuws met beelden en of verbale beschrijvingen van geweld. Uit de enquêtes valt te concluderen dat de jongste kinderen (groep 5) gemiddeld het meest frequent angst rapporteerden naar aanleiding van gewelddadig televisienieuws.
Ook blijkt uit de enquêtes dat de meisjes significant vaker angstig zijn dan de jongens ongeacht of zij in groep 5,6,7 of 8 zitten.
Kinderen blijken het meest frequent angstig te zijn naar aanleiding van televisienieuws met beelden van ernstig opzettelijk geweld tegen mensen. Het minst frequent zijn zij angstig van televisienieuws waarin de gevolgen van geweld verbaal beschreven wordt.
De kinderen geven dus aan weldegelijk angstreacties te ervaren naar aanleiding van gewelddadig televisienieuws.

Opvallend was dat kinderen even vaak angstig waren voor nieuwsonderwerpen over ernstige persoonlijke ongelukken, dieren en milieu, ernstig daadwerkelijk geweld en dreigend natuurgeweld. De kinderen waren hier even vaak angstig voor ongeacht het feit of het visualisaties, verbale beschrijvingen of een combinatie hiervan betrof. Oorlogsgeweld bleek relatief laag te scoren


Resultaten van de open vragen

In de open vragen werd aan de kinderen gevraagd of zij wel eens bang waren geweest van televisienieuws met beelden van een bepaald nieuwsonderwerp en de manier waarop hun angst zich dan manifesteerde. In Tabel 2 is weergegeven hoeveel procent van de kinderen aangeeft in enige mate angstreacties te ervaren. Tevens konden de kinderen aangeven op welke wijze de angst zich manifesteerde.


Tabel 2 Percentage kinderen die aangeven angstreacties te ervaren naar aanleiding van televisienieuwsbeelden

beelden Moord aanslag Dode mensen Dieren mishand. oorlog Natuur ramp. Honger nood Misdaad Verkeer ongeluk Milieu Vevuil.
Angstreacties (%)                  
Niet bang 23 29.8 41.4 35.0 40 45.1 51.4 58.8 66.5
Beetje bang 44 40.9 30 47 43.5 36.7 31.3 30.7 25.7
Bang…/ erg bang.. 33 28.7 28 17.1 16.5 17.7 16.3 10 7.2


Uit Tabel 2 blijkt dat kinderen gemiddeld de meeste angst ervaarden door beelden van moordaanslagen. Dit kwam overeen met de angstscoren uit de multiple choice vragen aangezien vragen over moord (en dode mensen) in de hoogst scorende factor, Ernstig opzettelijk Interpersoonlijk geweld, waren opgenomen. Eveneens scoorden beelden van geweld tegen dieren hier relatief hoog. Een ruime meerderheid van de kinderen gaf aan angst te ervaren naar aanleiding van televisienieuwsbeelden in het algemeen variërend van 79 % op het hoogst scorende nieuwsonderwerp (moord-, aanslagen) tot ruim 36% op het minst beangstigende nieuwsonderwerp (milieu vervuiling).
Van de kinderen die aangaven bang te worden, ervaarden een groot deel ook nog eens behoorlijke angstreacties. Deze angstreacties manifesteerden zich hoofdzakelijk in het niet durven kijken, slecht slapen, nachtmerries, verdriet, zich (erge) zorgen maken en de angst dat het getoonde henzelf ook zou overkomen.
De resultaten van de open vragen bleken zich hierin aan te sluiten bij voorafgaand onderzoek. Cantor en Nathanson (1996) concludeerden reeds dat de angstreacties zich voornamelijk uitten in "emotional display" en de bezorgdheid van de kinderen dat de getoonde beelden henzelf ook overkomt. Oorlogsbeelden bleken aanleiding te geven tot angstreacties zoals het slecht slapen, nachtmerries, zich zorgen maken en verdriet. Dit kwam overeen met de bevindingen van Cantor, Mares & Olive (1993) die bij \kinderen een verstoord slaappatroon, nare dromen en het zich zorgen maken constateerden naar aanleiding van oorlogsbeelden.
Opvallend was dat "nachtmerries" bij alle typen geweld genoemd werd met als hoogst scorende onderwerp Dode mensen. Hongersnood, oorlog, milieuvervuiling en natuurrampen leidden met name tot het zich zorgen maken of de gedachte dat het getoonde henzelf ook zou overkomen. Naar aanleiding va de gestelde open vragen kan geconcludeerd worden dat kinderen die aangeven angst te ervaren naar aanleiding van televisienieuwsbeelden over het algemeen inderdaad vrij serieuze angstreacties ervaren die niet zomaar van de hand gedaan kunnen worden.


Conclusie

Het onderzoek had onder meer het doel een angstenquête te ontwikkelen die afgenomen kan worden bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar waarmee nagegaan kan worden hoe vaak kinderen angstig op gewelddadig televisienieuws reageren en welke typen nieuwsgeweld het meest frequent angst oproepen. Het onderzoek heeft aangetoond dat het inderdaad mogelijk was om een betrouwbare angstenquête te ontwikkelen dat gericht is op gewelddadig televisienieuws.
De ontwikkelde angstenquête bestond uit 40 multiple choice vragen, onderverdeeld in negen typen van gewelddadige nieuwsonderwerpen: (1) Geweld tegen dieren en milieu; (2) Materiele schade door kleine criminaliteit; (3) Dreigend natuurgeweld; (4) Ernstige daadwerkelijk geweld tegen mensen; (5) Gevolgen van geweld; (6) Dreigend natuurgeweld; (7)Ernstig opzettelijk interpersoonlijk geweld; (8) Ernstige persoonlijke ongelukken; (9) Oorlogsgeweld, en 3 open vragen met betrekking tot het nieuws kijken.

Het onderzoek was gebaseerd op een vooraf opgesteld categorieënsysteem met drie niveaus van geweld.

Een tweede doel van het onderzoek was het naar aanleiding van de resultaten van de enquête uitspraken doen over hoe vaak de kinderen angstig reageren op gewelddadig televisienieuws en welke typen nieuwsgeweld het meest frequent angst oproepen.. Tevens wed er getracht een mogelijke uitspraak te doen over mogelijk leeftjidsverschillen en verschillen naar sexe.

De gemiddelde scores van de kinderen waren zien de ernst van het genoemde geweld wat aan de lage kant te noemen. Dit neemt niet weg dat e kinderen over het algemeen aangaven geregeld angst te ervaren naar aanleiding van het televisienieuws. De kinderen bleken gemiddeld het meest frequent angst te ervaren naar aanleiding va nieuws met beelden van Ernstig opzettelijk interpersoonlijk geweld . Vermoedelijk heeft de intentie "opzettelijk" de angstreacties van de kinderen geïntensiveerd aangezien andere vormen van ernstig geweld tegen mensen significant lager scoorden. Dit resultaat komt overeen met de onderzoeksresultaten van Cantor & Nathanson (1996) warin interpersoonlijk geweld ook als meest frequent beangstigend naar voren kwam.
De kinderen bleken vervolgens even vaak angst te ervaren naar aanleiding van Ernstige persoonlijke ongelukken (beelden), Dieren en milieu (beelden en verbale beschrijving), Ernstig daadwerkelijk geweld (verbale beschrijving) en dreigend natuurgeweld (verbale beschrijving).
Deze resultaten bleken niet overeen te komen met de eerste hypothese waarin verondersteld werd dat de visualisaties van gewelddadige nieuwsonderwerpen vaker angst oproepen bij kinderen dn de verbale beschrijvingen aangezien beelden meer overeenkomsten vertonen met de werkelijkheid. Verbale beschrijvingen hebben in dit geval op de kinderen evenveel impact als beelden van gewelddadig nieuws. De verklaring hiervoor zou eventueel het gevolg kunnen zijn van het feit dat de kindeen zich niet bewust waren van het onderscheid in de vraagstellingen.

In de tweede hypothese werd op basis van de stimulusgeneralisatie theorie verondersteld dat gewelddadige nieuwsonderwerpen die nauw aansluiten bij e leefomgeving en belevingswereld van kinderen, vaker angst oproepen dan nieuwsonderwerpen die naar hun idee "ver van huis" plaatsvinden.
Opvallend was dat geweld tegen dieren bijna even vaak angst opriep als interpersoonlijk geweld. Dit kan verklaard worden met de stimulusgeneralisatie theorie. Dieren blijken namelijk veelal dicht bij de belevingswereld van (jong) kinderen te staan waardoor geweld tegen dieren (sneller) angstreacties op kan roepen. Dit wordt mede ondersteund door onderzoek waarin werd aangetoond dat angstreacties toenemen wanneer de kijker affectie voelt voor een bedreigd menselijk of dierlijk karakter Cantor (1994). De scores over het onderwerp oorlogsgeweld was opmerkelijk laag. Dit type geweld staat echter ver(der) van de kinderlijke leefwereld waardoor de stimulus generalisatie minder sterk zal optreden en de angstreacties minder frequent zullen optreden. Aannemelijk is dat geen van de kinderen ooit een oorlogssituatie heeft meegemaakt.

In de derde hypothese werd verwacht dat de jonge, pre-operationele kinderen (8 jaar) vaker angstig zouden worden van visualisaties en van daadwerkelijk geweld dan ouderen kinderen (12 jaar). Uit het onderzoek bleek echter dat de jonge kinderen voor vrijwel alle typen geweld vaker angstig waren ongeacht of het visualisaties of daadwerkelijk geweld betrof.

In de vierde hypothese werd verondersteld dat de oudere kinderen in vergelijking met de jongere kinderen, vaker angstig zouden zijn van de dreiging en de gevolgen van geweld evenals van de verbale beschrijving van de nieuwsonderwerpen. Tegen de verwachting in bleken de oudere kinderen echter even hoog als de jongeren kinderen te scoren als het ging om verbale beschrijvingen. Ditzelfde gold voor de dreiging en de gevolgen van geweld.

Er kan geconcludeerd worden dat de veronderstelde leeftijdverschillen tussen de groepen niet eenduidig naar voren zijn gekomen. De gekozen leeftijdgroep bleek te smal om ontwikkelingsverschillen tussen de leeftijdsgroepen goed te kunnen onderzoeken. Vermoedelijk zaten vrijwel alle kinderen in dezelfde cognitieve fase (concreet-operationeel) waardoor kenmerkende verschillen in de (frequentie van de) angstreacties wegvielen. In voorafgaande onderzoeken kwam dit leeftijdsverschil wel naar voren. Hoogstwaarschijnlijk doordat in deze onderzoeken gebruik werd gemaakt van bredere leeftijdscategoriën: 7 t/m 16 jaar (Cantor, Mares *Oliver, 1993) en 5 t/m 12 jaar (Cantor& Nathanson, 1996).

Deze onderzoeksaanpak resulteerde in aanvullende onderzoeksgegevens op het tot nou toe vrij onbekende terrein van de angstreacties van kinderen naar aanleiding van gewelddadig televisienieuws. Tevens heeft het onderzoek bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van een nieuw en betrouwbaar instrument om de angstreacties van kinderen te onderzoeken.

Gebruikte literatuur

Cantor, J, Mares, M.L. & Oliver,M.B (1993),Parents' and childrens' emotional reactions to tv coverage of the Gulf war. In Greenberg, B.S & Gantz, W, Desert storm and the mass media 325-340, Cresskill, N.J, Hampton Press

Cantor, J (1994),Fright reactions to mass media, In Bryant,J, &Zilmann,D, Media effects, advances in theory and research

Cantor,J, Nathanson,A,I (1996) Childrens fright reactions to television news. Journal of communications 46 (4) 139-152


Terug naar Inhoudsopgave

Last Updated 27 juni 2002