Mediageweld in beeld

Nieuwsbrief
TV-geweld
1998 nr. 2

naar hoofdmenu naar inhoudsopgave info over de werkgroep naar reactieformulier

De Werkgroep TV-geweld organiseerde ter gelegenheid van haar 12-jarig bestaan op 16 mei jl. een bijeenkomst in Hilversum over het thema ‘televisiegeweld’. Vijf sprekers die beroepsmatig met deze kwestie te maken hebben, gaven hun visie op het onderwerp. De opzet resulteerde in een ondogmatische en genuanceerde, maar, met name ten aanzien van kinderen, toch niet vrijblijvende discussie. ’sOchtends stond de vraag naar de (psychologische en sociologische) betekenis van televisiegeweld centraal. In de middag ging het vooral over praktisch beleid.
De eerste twee sprekers, mediapsycholoog prof. dr. Jo Groebel (UU) en de socioloog dr. Heerikhuizen (UvA), gaven een wetenschappelijke verklaring.
De drie sprekers in het middagprogramma, Ellen Wagenaar (lerares Frans en lid van de Werkgroep), Cor Crans (directeur van de Nederlandse Filmkeuring) en Jan Willem Bult (eindredacteur van KRO-jeugdtelevisie), deden praktische aanbevelingen om kinderen en jongeren te beschermen tegen gewelddadige televisie.


fascinatie

Dr. Jo Groebel probeerde antwoord te geven op de vraag: ‘Waarom kijken veel mensen graag naar geweld op de televisie’. Hij begon met enige relativerende opmerkingen. Zo is er in zijn visie geen direct verband tussen geweld op televisie en geweld op straat. De media zijn een onderdeel van een complexe maatschappij eerder dan dat ze deze direct spiegelen. Geweld zal altijd een plek hebben in de verbeelding, of dat nu op televisie is of, zoals vroeger, in verhalen en sprookjes. We moeten ons niet blindstaren op het medium televisie – internet is in een aantal opzichten een veel gevaarlijker medium.
Groebel bevestigt dat op televisie veel geweld te zien. In Europa is gemiddeld vijf keer per uur een gewelddadige activiteit op televisie te zien is. In de VS is dat het dubbele. Het zijn ook vooral Amerikaanse films die geweld tonen. Groebel komt met een nuchtere verklaring hiervoor: ‘geweld is een universele taal’. Iedereen begrijpt het, in tegenstelling tot bijvoorbeeld erotiek, dat veel meer cultuurgebonden is. In een multiculturele samenleving als de VS is er behoefte aan een universele taal.
Wat is de aard van het geweld? Dus: hoe komt het over, hoe zit het in elkaar? In 75% van de gevallen wordt het voorgesteld als plezierig, statusverhogend, lost het problemen op, heeft het geen (nadelige) gevolgen. Het perspectief van de slachtoffers ontbreekt. Dit geweld onttrekt zich aan gangbare definities van geweld als iets dat schade doet.

mannelijkheid

Waarom is geweld zo aantrekkelijk? Groebel onderscheidt vier dimensies aan de respons: lichamelijk, emotioneel, cognitief en sociaal. Een opvallende rode draad door Groebels betoog is het verschil tussen mannen en vrouwen.
Onze lichamelijke reactie op een onverwachte situatie of beeld is meestal sneller dan onze gedachten (cognitie) erover. Beelden van geweld doen bij uitstek een beroep op deze snelle reflex. Het blijkt daarbij dat mannen in risicovolle situaties meer aangename prikkels ervaren dan vrouwen. Dit zou een overblijfsel kunnen zijn van een situatie waarin mannen zich voor de jacht in gevaar moesten begeven. Overigens is in de dierenwereld weglopen de meest voorkomende reflex in gevaarlijke situaties.
De identificatie met de meestal stralende held levert, vooral voor mannen, ook een emotionele winst op. Uit onderzoek dat Groebel voor de UNESCO gedaan heeft, blijkt dat dit mechanisme over de hele wereld geldt, zeker ook in oorlogsgebieden, zoals Togo, Tadjzikistan en Angola. Televisiebeelden bevestigen de ervaringen van de oorlog en versterken het gevoel dat oorlog een natuurlijke situatie is en dat geweld loont.
Mediabeelden hebben grote invloed op ons wereldbeeld (cognitief aspect). 90% van de kinderen in New York denkt bijvoorbeeld dat mensen gewoonlijk door moord aan hun einde komen. De angst die mediabeelden oproepen kan juist op de lange termijn doorwerken en een structureel karakter krijgen.
Tenslotte heeft TV-geweld ook een sociale functie. Het kan bijvoorbeeld deel zijn van groepsrituelen. Het is bekend dat leden van gangs gezamenlijk naar zeer gewelddadige films kijken om te bewijzen dat ze ‘ertegen’ kunnen, zonder dat ze per se plezier beleven aan de films.

bevroren geweld

Socioloog Bart Heerikhuizen koos een ander spoor. Hij keek niet zozeer naar de individuele betekenis, maar naar de maatschappij en de plaats die geweld daarin heeft. Zijn betoog biedt daarmee interessante aanknopingspunten voor antimilitaristen.
In de afgelopen 500 jaar zijn in West-Europa de burgers geleidelijk aan ontwapend terwijl de overheid een monopolie op geweld heeft verworven. Het monopolie op geweld en op belastingheffing zijn belangrijke steunpilaren van de staat. Een gevolg hiervan is dat het straatgeweld tot een minimum beperkt is. Tegelijkertijd beschikt de overheid over een enorm geweldspotentieel dat weliswaar zelden ingezet wordt, maar wel de basis vormt van een machtige bureaucratie. De macht van de overheid is zo groot dat die slechts zelden uitgedaagd wordt. De inzet van geweld is daarom in de afgelopen 50 jaar in Nederland ook zelden nodig geweest.
De ‘pacificatie van de bevolking’ gaat gepaard met de taboeïsering van geweld. Geweld wordt onderwerp van fantasie, wat tot uitdrukking komt in een populaire cultuur waarin gewelddadige films een belangrijke rol spelen. De dreiging die uitgaat van de geweldsarsenalen van de overheid is in die films een terugkerend thema. Van Heerikhuizen illustreert dit aan de hand van het begin van de eerste Rambo-film First Blood.
Van Heerikhuizen snijdt met zijn betoog een lastige kwestie aan voor pacifisten. Als televisiegeweld een uitlaatklep is voor allerlei angsten en gevoeligheden van machteloze burgers, wat voor boodschap zend je dan uit als je pleit voor het terugdringen ervan en wat stel je ervoor in de plaats? En verder: past een pacifistische mentaliteit onder de burgers niet perfect in het streven van de machtige overheid om haar bevolking te pacificeren?

media-educatie

Het tweede deel van het programma spitste zich vooral toe op het beleid naar jongeren en kinderen. Lerares Ellen Wagenaar pleitte voor ‘media-educatie’. Hoewel ze in haar lessen grenzen stelt, gaat ze filmgeweld niet uit de weg. Televisie maakt een grote indruk op kinderen en het is in haar visie belangrijk om hen te leren hiermee om te gaan. Ze kijkt daarom met haar leerlingen in de tienerleeftijd naar films waar geweld in voorkomt, maar zorgt wel voor een kader (gesprekken eromheen).

filmkeuring

Volgens filmkeurder Cor Crans blijft toezicht op media noodzakelijk aangezien zelfregulering niet werkt. Ouders controleren zelf te weinig, en met name commerciële zenders lichten nu al vaak de hand met afspraken over programmering. Negatieve gevolgen zijn volgens Crans: het aanleren van agressief gedrag, afstomping, en een toename van gevoelens van angst en wantrouwen.
De huidige gang van zaken bij de filmkeuring bevat goede elementen voor degelijk toezicht. Het is allereerst neutraal en onafhankelijk. De veertig medewerkers (twintig mannen en twintig vrouwen) hebben verschillende maatschappelijke en culturele achtergronden, maar hebben wel een deskundigheid op het gebied van film/media. De overheid en de zendgemachtigden hebben geen zeggenschap over de keuring. De keuring vindt plaats aan de hand van standaardformulieren, met verwijzing naar specifieke scènes. Sinds enige tijd is er twee keer per jaar overleg met de Duitse filmkeuring. Crans pleit voor een Europees beleid en een uitbreiding naar andere media, zoals het internet.

programmering

Jan Willem Bult betoogde dat de discussie zich teveel toespitst op de kwaliteit van televisie voor jongeren, terwijl in de praktijk de omvang èn de programmering van het aanbod vaak doorslaggevend zijn. De publieke omroepen slaan juist hierin de plank mis. De commerciële zender Kindernet, Bults vorige werkgever, doet het in deze opzichten veel beter, terwijl ze toch geen concessies doet aan adverteerders wat betreft het vertonen van geweld. Dit ene kanaal biedt jaarlijks 1600 uur kwalitatief goede jeugdtelevisie aan, terwijl de drie publieke omroepen niet verder komen dan 500 uur. Volgens Bult is het een publieke taak om ‘kwaliteit kwantitatief in te zetten’.
Op dit moment besteden de omroepen veel te weinig aandacht aan het gedrag en de behoeften van de kijkers. Zo blijkt uit kijkersonderzoek dat slechts 10% van de kijkers van het jeugdjournaal tot de doelgroep behoort, terwijl er 75% peuters en kleuters naar kijken. Dit is te wijten aan de slechte programmering, na Sesamstraat. De publieke omroepen bieden ’sochtends, met name tussen 7 en 8, geen kinderprogramma’s aan omdat `teveel televisiekijken niet goed is,’ terwijl veel kinderen juist dan televisie kijken. Ook het beleid waarbij kindertelevisie als één categorie telt en dus altijd maar op één kanaal te zien is (meestal Nederland 3) belemmert het aanbod van kwalitatieve jeugdtelevisie.

journaalbeelden

Aan het slot van de dag was er nog gelegenheid voor vragen uit de zaal, die beantwoord werden door het panel van sprekers. Daarbij ontstond een discussie over beelden van geweld zoals die in de journaals worden vertoond. Een vragensteller betoogde dat de beelden van de Vietnamoorlog indertijd een zeer belangrijke rol hadden gespeeld in de politieke bewustwording over de oorlog. Zou controle op geweld op televisie geen middel in handen van de overheid kunnen worden om censuur uit te oefenen?
Deze vraag raakte een belangrijke kwestie die in de loop van de dag steeds weer naar voren kwam, namelijk dat beelden van geweld niet zonder meer uitgebannen moeten worden. Belangrijker is de vorm die ze krijgen en hoe ze (sociaal) ingebed zijn. Er was bijvoorbeeld een algehele consensus dat het slecht is voor kinderen als ze in hun eentje met beelden van geweld geconfronteerd worden. Juist kinderen die ook in andere opzichten aan hun lot worden overgelaten, zullen alleen televisie kijken. De journaals (zeker het 6 uur-journaal) zouden daar rekening mee moeten houden.

Stijn van der Putte

hoofdmenu    inhoudsopgave    de werkgroep

Updated: 27 mei 2003