Stand van zaken internationaal onderzoek
Duitse en Engelse evaluaties van recent internationaal onderzoek naar de schadelijke invloed van media komen tot een gelijkluidend eindoordeel. Er is in de afgelopen jaren wel vooruitgang geboekt door de concretisering van sommige risicofactoren, de onderzoeken bevestigen echter vooral het al lang bekende inzicht1 dat er geen direct causaal verband bestaat, maar dat...
...sommige mediabeelden en -inhouden, onder bepaalde omstandigheden, schadelijk kunnen zijn voor sommige personen.
Deze slotsom wordt zowel getrokken in de onlangs verschenen Engelse studie HARM AND OFFENCE IN MEDIA CONTENT, A Review of the Evidence, en in de eind 2005 verschenen Duitse publicatie MEDIEN UND GEWALT, Befunde der Forschung seit 1998.
Beide studies constateren ook dat het moeilijk is om generaliserende uitspraken te doen op basis van bestaande onderzoeken, omdat die mogelijkheid wordt beperkt door:
• de merendeels Amerikaanse oorsprong van de onderzoeken en het de vraag is in welke mate de uitkomsten ook gelden voor de situatie in andere landen en andere culturele contexten;
• de focus op televisie bij het merendeel van de onderzoeken, waardoor de uitkomsten niet vanzelfsprekend ook van toepassing zijn op andere, vooral nieuwere media;
• het experimentele karakter van veel onderzoeken, dat weinig overeenkomsten vertoont met de dagelijkse praktijk van mediagebruik.
Geen eenvoudige antwoorden
In opdracht van het Duitse Ministerie voor Gezin, Senioren, Vrouwen en Jeugd hebben Professor Michael Kunczik en Dr. Astrid Zipfel van de Universiteit van Mainz het onderzoek geëvalueerd dat is gepubliceerd in de VS, Engeland en Duitsland in de periode van 1998 tot 2003. De evaluatie bestrijkt de onderzoeken naar de relatie tussen media en geweld, en daarnaast ook de effectiviteit van preventie en interventie.
Het rapport van het ministerie stelt nadrukkelijk vast dat de onderzoeksresultaten niet tegemoet komen aan de behoefte in de samenleving naar eenduidige antwoorden op de vraag naar het gevaar van mediageweld. “Elk eenvoudig antwoord op de complexe oorzaken van geweld en de rol van media daarbij, moet op basis van wetenschappelijke inzichten als niet serieus worden afgedaan. De potentiële risico’s van geweld in de media mogen weliswaar niet worden gebagatelliseerd, het is echter zeker niet op zijn plaats om mediageweld tot de zondebok te maken voor geweld in de samenleving”.
De Duitse evaluatie constateert dat de huidige onderzoeken bijna allemaal de risico’s van mediageweld onderkennen. De meeste onderzoeken gaan uit van een zwakke tot matige samenhang tussen mediageweld en agressief gedrag. Mediageweld is daarbij slechts één van de vele factoren in een complexe bundel die tot agressief gedrag kan leiden.
Bovendien werken niet alle mediabeelden en –inhouden hetzelfde, en wordt niet elke mediaconsument in gelijke mate door het potentiële gevaar van mediageweld getroffen.
Agressieve jongens die veel naar mediageweld kijken
De uitkomsten van recente onderzoeken rechtvaardigen volgens de Duitse studie de conclusie dat de invloed van mediageweld op agressief gedrag waarschijnlijker is bij jongens,
• die veel naar media (televisie) kijken;
• in gezinnen opgroeien waar veel naar televisie(-geweld) wordt gekeken;
• in hun directe omgeving (gezin, school, peer groups) veel geweld meemaken, zodat ze dat als een normaal instrument zien voor het oplossen van problemen;
• al een agressieve persoonlijkheid hebben;
• die media consumeren waarin geweld op realistische of humorvolle wijze wordt vertoond en als gerechtvaardigd wordt voorgesteld;
• geweld wordt gepleegd door aantrekkelijke personages, die op de kijker lijken of waarmee deze zich sterk kan identificeren, die succesvol zijn en voor hun handelen worden beloond, of in elk geval niet bestraft;
• geen zichtbare schade bij de slachtoffers laat zien (schoon geweld).
Verbod werkt
Restrictieve maatregelen ter preventie of vermindering van de negatieve invloeden van mediageweld, zijn volgens de Duitse studie zeker effectief gebleken. Vooral verboden werken bij jongere kinderen. Bij oudere kinderen bestaat daarentegen ook het gevaar dat verboden contraproductief kunnen uitpakken, omdat die bijvoorbeeld de relatie met het kind verstoort, de aantrekkelijkheid van mediageweld vergroot, of het kijken verplaatst naar een andere omgeving dan in het gezin.
Het gezamenlijk kijken van ouders met kinderen blijkt een goede aanpak, maar alleen als geweld eenduidig negatief wordt becommentarieerd. Het is zeer effectief kinderen te wijzen op en gevoelig te maken voor het perspectief van het slachtoffer. Terwijl jongere kinderen meer gevoelig zijn voor statements, zijn voor oudere kinderen maatregelen aan te bevelen die een meer actieve betrokkenheid met het thema bevorderen. Zoals bespreking op scholen en het maken van werkstukken.
Media niet geïsoleerd
De Engelse studie Harm and Offence in Media Content verscheen in het voorjaar van 2006 en evalueert internationaal onderzoek vanaf 2000. De studie beperkt zich niet alleen tot onderzoeken naar risico’s van mediageweld, maar evalueert ook onderzoek naar andere vormen van mogelijke schadelijkheid door mediabeelden en –inhouden, en onderzoek naar aanstootgevendheid.
Ook de Engelse evaluatie oordeelt dat het onmogelijk is om media-invloeden te beschrijven als eenvoudige, causale verbanden. “De onderzoeken laten zien dat elk sociaal probleem - zoals agressie, vooroordelen, pesten - verbonden is met een eigen en complexe reeks van mogelijke oorzaken, en de rol van media daarbij niet geïsoleerd kan worden bekeken”.
De studie trekt onder meer de volgende algemene conclusies uit de stand van het internationale onderzoek:
Amerikaans actie-avonturen drama
Er zijn veel bewijzen voor de aanname dat geweldsbeelden op televisie – het type Amerikaans actie-avonturen drama, gemaakt voor een volwassen publiek – een negatieve invloed kunnen hebben op het gedrag van kinderen, vooral van jongens.
Vergelijkbare bewijzen, hoewel in mindere mate, zijn er ook voor gewelddadige beelden en inhouden in bioscoopfilms, DVD/video’s en games. Omdat het hierbij gaat om mediaproducten die in de meeste landen gebonden zijn aan leeftijdsregulering, is het waarschijnlijk dat het risico groter is als kinderen beelden zien die niet bedoeld zijn voor hun leeftijd. Het gaat bovendien om risico’s, niet om onvermijdelijke schade, want onderzoek laat ook zien dat het publiek niet in dezelfde mate wordt geraakt, en velen zelfs helemaal niet.
Pornografische beelden
Voor sommige, vermeende schadelijke invloeden, bestaat weinig of geen bewijs. Zoals de schadelijkheid van pornografische beelden voor kinderen, ondanks de sterke bezorgdheid bij het publiek voor dit fenomeen. Dat hiervoor geen aanwijzingen zijn komt deels door de methodologische beperkingen van onderzoek: uit ethische overwegingen kunnen kinderen niet aan dergelijk onderzoek worden blootgesteld, en er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie van pornografie. Maar het is ook mogelijk dat door de huidige sterke regulering kinderen alleen worden blootgesteld aan beelden die misschien wel aanstootgevend of storend kunnen zijn, maar niet schadelijk. Het risico op schadelijkheid is er overigens nadrukkelijk wel bij een combinatie van gewelddadige en seksuele beelden en inhoud.
Maatschappelijke media-effecten
Vraagtekens moeten worden geplaatst bij de bewijzen voor mogelijke schadelijke invloed van media op de perceptie van de werkelijkheid door het publiek. Onderzoekers wijzen er al langer op dat media het publiek voorzien van denkpatronen en verwachtingen die vooroordelen en stereotypering van minderheidsgroepen versterken en die bijdragen aan verschijnselen als een verhoogde angst voor criminaliteit, een vercommercialiseerde kindercultuur, de vroege seksualisering van meisjes, enzovoorts. De bewijzen hiervoor zijn echter fragmentarisch, niet afkomstig uit recent onderzoek en bijna uitsluitend van Amerikaanse oorsprong. Het probleem is dat elk media-effect is ingebed in een heel scala van maatschappelijke invloeden. Het heeft geen zin te meten wat de directe invloed is op een individu, maar alleen of er sprake is van verschuivingen van maatschappelijke normen op de lange termijn (vele jaren of decennia). Terwijl slechts weinigen zullen beweren dat de media geen maatschappelijke of culturele invloed hebben, blijft het moeilijk om overtuigend bewijs te vinden voor de stelling dat media hierin een primaire, causale rol spelen.
De Engelse studie heeft ook gekeken naar de aanstootgevendheid van media. In relatie tot alle media, laten de onderzoeken zien dat er – in Engeland en de VS - een aanzienlijke minderheid van de bevolking bepaalde mediabeelden en –inhoud als aanstootgevend ervaart. Dat is vooral het geval bij vrouwen en oudere personen. De meerderheid is desondanks tolerant over het recht van anderen om zelf te bepalen wat zij willen zien. Nieuwe media creëren meer bezorgdheid dan de vertrouwde media. Wat betreft de laatste ondersteunt de meerderheid van het publiek de bestaande regulering.
1 Toen televisie voor het eerst in de Amerikaanse huiskamers verscheen, verklaarde de grondlegger van het onderzoek naar media-effecten, Wilbur Schramm: “ …for some children, under some conditions, some television is harmful. For some children under the same conditions, or for the same children under other conditions, it may be beneficial. For most children, under most conditions, most television is probably neither harmful nor particularly beneficial”. (Television in the lives of our children, Stanford University Press, 1961)
MEDIEN UND GEWALT, Befunde der Forschung seit 1998 – Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2005) door Prof. Dr. Michael Kunczik en Dr. Astrid Zipfel. De volledige publicatie en een samenvatting kunnen worden gedownload via de website van het ministerie: http://www.bmfsfj.de/Kategorien/Forschungsnetz/
HARM AND OFFENCE IN MEDIA CONTENT, A review of the evidence – Andrea Millwood Hargrave & Sonia Livingstone (2006). De publicatie kan worden besteld via de website van de uitgever: www.intellectbooks.com
Een Nederlandse bewerking en samenvatting van de Duitse en Engelse studies wordt in opdracht van het NICAM voorbereid en later in het jaar als NICAM Dossier gepubliceerd.
Overgenomen nieuwsbericht van het NICAM, 24 augustus 2006.