Rechercheurs die in Rotterdam betrokken zijn bij het onderzoek naar zedenmisdrijven door een groep minderjarigen, zijn verbijsterd over de instelling van de jonge daders. Dat blijkt uit een artikel in de korpskrant van de politie Rotterdam-Rijnmond.
"Ze Vinden dat ze gewoon recht hebben op seks. Op tv gebeurt het toch ook? Als je een telefoontje of brommer nodig hebt, pak je die toch gewoon van iemand af? Voor hen is seks gewoon een gebruiksgoed, zonder emotie. Ze hebben ook nauwelijks berouw richting slachtoffers" aldus een zedenrechercheur in de korpskrant.
Het onderzoek draait om twintig minderjarigen van wie de meesten, zestien, begin maart zijn aangehouden. Acht van hen worden ervan verdacht maandenlang meisjes tussen de13 en 15 jaar seksueel te hebben misbruikt. De groep wordt verder verdacht van berovingen, inbraken en bedreigingen. Hiervoor zitten vijf verdachten vast. Bij huiszoekingen nam de politie elf neppistolen in beslag.
De jongens maakten tijdens de seks foto's en chanteerden de meisjes daarmee om ze hun mond te laten houden. Een meisje sprak er toch met een docent over Wat haar overkwam. Voor de leraar was dat geen reden om contact op te nemen met de politie. Het is kwalijk dat de docent niet naar de politie is gestapt. "Ik kan me voorstellen dat je als leraar een vertrouwensband hebt met leerlingen, maar dit soort ernstige feiten hoor c je te melden", aldus persofficier B. den Hartigh. De docent is niet strafbaar. Ook de rechercheurs in district Rotterdam-West maken zich zorgen over de houding van de scholen van de minderjarigen. "Docenten moeten iets hebben gemerkt", denkt een rechercheur. Een overeenkomst tussen de verdachten is dat ze vaak alleen thuis zijn. "Daar moet een deel van de oorzaak zitten. De kinderen kijken ongecontroleerd naar alles wat op tv, video of internet is te vindenen krijgen zo een heel verknipt beeld van wat seks is. Het lijkt erop dat stelen al vaak eert tweede natuur was geworden, dus wat je ook maar wilt hebben, dat mag je pakken. Ook meisjes", stellen de politiemensen.
ANP, 2-4-2004
|